ECLI:NL:TGZREIN:2019:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1960

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:53
Datum uitspraak: 30-10-2019
Datum publicatie: 30-10-2019
Zaaknummer(s): 1960
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de huisarts dat zij tijdens een getuigenverhoor bij de politie, in strijd met de waarheid heeft verklaard over haar betrokkenheid bij de behandeling van de (schoon)moeder van klagers. Daarnaast zou zij ook onzorgvuldig zijn geweest in andere opzichten, zoals haar communicatie, informatievertrekking en haar medisch handelen. Eén klachtonderdeel wordt gegrond verklaard: Het college is van oordeel dat verweerster, door te zeggen wat zij heeft gezegd tijdens het getuigenverhoor, te ver is gegaan. Zij ventileert haar mening over een ander waarmee zij die ander in diskrediet brengt. Gegeven de omstandigheden rond haar verhoor was het gerechtvaardigd om informatie te verstrekken aan de politie, maar daarbij had verweerster wel dienen te waken dat de persoonlijke levenssfeer van de ander niet wordt geschaad. Zij had zich ervan bewust moeten zijn dat zij door te verklaren zoals zij deed, een waardeoordeel gaf over klager. Daarmee heeft verweerster zich begeven buiten het terrein van haar deskundigheid. Klacht gedeeltelijk gegrond, waarschuwing.

Uitspraak: 30 oktober 2019

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 maart 2019 binnengekomen klacht van:

[A] en [B]

wonende te [C]

klagers (klaagster en klager)

tegen:

[D]

huisarts

werkzaam te [C]

verweerster

gemachtigde: mr. N. van der Burg te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          de brief d.d. 9 mei 2019 met bijlagen, ontvangen van klagers

-          de fax d.d. 13 mei 2019 ontvangen van de gemachtigde van verweerster

-          de brief d.d. 27 mei 2019 met bijlagen, ontvangen van klagers

-          het verweerschrift

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 18 september 2019 behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager en klaagster zijn met elkaar getrouwd. De moeder van klaagster is opgenomen geweest in een verpleeghuis. Klager heeft een huisartsenpraktijk en was als huisarts de hoofdbehandelaar van zijn schoonmoeder. Verweerster was sinds januari 2015 als vaste waarnemer werkzaam in de praktijk van klager. Verweerster heeft, blijkens het dossier, op

19 juli 2016 een recept uitgeschreven voor de (schoon)moeder van klagers in verband met een urineweginfectie. Verweerster heeft dit gedaan zonder de (schoon)moeder van klagers in het verpleeghuis te hebben gezien. Het betrof een vijfdaagse kuur nitrofurantoïne. De (schoon)moeder van klagers is op 29 juli 2016 overleden. Justitie is een onderzoek gestart in verband met het overlijden van de (schoon)moeder van klagers en de rol van klager daarin als haar huisarts. Verweerster is in dat onderzoek op 3 oktober 2017 door de politie gehoord als getuige. In het proces-verbaal van dat verhoor is onder andere het volgende opgenomen (citaat inclusief taal- en typfouten, waarbij M staat voor mededeling verbalisanten, V voor vraag van verbalisanten en A voor antwoord van verweerster):

“          M: Wij doen onderzoek naar het overlijden van mevrouw (naam) op 29 juli 2016, een bewoonster van (naam verpleeghuis). U mag gebruik maken van uw beroepsgeheim. U wordt hierbij vrijwillig als getuige gehoord.

V: Begrijpt u dit?

A: Ja.

V: Met wie heeft u voorafgaand aan dit verhoor hierover gesproken?

A: Met (naam), mijn ouders omdat mijn vader huisarts is geweest en met 2 goede vriendinnen.

V: En waarover heeft u met deze personen gesproken?

A: Dat ik hiernaartoe moest komen. Ze hebben al vaker verhalen over klager gehoord.

(…)

V: Wat kunt u onder mevrouw (naam), geboren xx-xx-xxxx vertellen?

A: Niets. Ik heb haar nooit gezien.

(…)

Ik heb (naam co-assistent) afgelopen week gesproken, zij zit heel erg in dubio in verband met haar beroepsgeheim. Ik heb haar gezegd dat dit niet meer over haar beroepsgeheim gaat, maar dit gaat over het medisch handelen en daarnaast de veiligheid van patienten. Ik denk dat ze misschien ook wel bang is, bang voor (klager). Ik kan me daar wel iets in voorstellen. Wat kan hij betekenen voor haar opleiding? Hij is behoorlijk manipulatief.

(…)

V: Welke geneesmiddelen, in welke toedieningsvorm, en welke sterkte zijn er gebruikt om mevrouw (naam (schoon)moeder klagers) te sederen?

A; (…) In de casus met mevrouw (naam) ben ik niet betrokken geweest. Als ik palliatief sedeer doe ik dat meestal met een pomp. Ik vraag dan altijd aan E. om mij deze pomp te leveren. Ik gebruik dan meestal het geneesmiddel Dormicum en/of Morfine.  (…) Bij palliatieve sedatie mag dit middel uitsluitend worden ingezet wanneer iemand een levensverwachting heeft van minder dan 2 weken. Anders is er het risico op uitdrogen, doorligwonden en weer bijkomen. Dit omdat je steeds meer gewend raakt aan de opiaten en er steeds meer van nodig hebt. Daarom zie je ook richting het einde dat de dosis steeds meer opgehoogd moet worden.

(…)

M: Uit onderzoek is gebleken dat er een uitvoeringsverzoek werd geschreven waarin vermeld stond dat (naam (schoon)moeder klagers) zonodig 6x 10 druppels Rivotril diende toegediend te krijgen.

V: Wat kunt u ons hierover vertellen?

A: Dat vind ik wel heel veel. Dat vind ik een niet alledaagse dosering. Dat vind ik niet normaal. (…) Maar 6 x 10 druppels per dag? Dan ben je niet goed bezig. Dan is er iets anders aan de hand Als (klager) dit heeft uitgeschreven kan ik me goed voorstellen dat hij vind dat hij goed gehandeld heeft.

Ik maak me soms wel zorgen over (klager), hoe hoog wordt de druk bij deze man? (…) Ik denk dat jullie ook psychologische hulp voor hem moeten zoeken. Wat doet hij als de druk bij hem te hoog wordt? Zowel hij als zijn vrouw zijn echt onberekenbaar. Wat mij betreft wordt bureau Jeugdzorg ingeschakeld als de baby geboren wordt, zodat zij een oogje in het zeil kunnen houden.

(…)

V: In hoeverre heeft (klager) naast huisarts ook specialisaties?

A: Geen, niet dat ik weet in ieder geval.

(…)

V: Omschrijf (klager) eens als persoon?

A: Een man met een narcistische persoonlijkheid. Iemand die niet kan worden aangesproken op zijn gebreken, iemand die daar ook niets mee doet.

Iemand die altijd alles buiten zichzelf legt. Een stoornis is iemand die echt is gediagnosticeerd. Maar hij heeft wel narcistische trekken en is heel erg met structuur. Een soort autisme, niet is staat zijn om mij aan te spreken op mijn zogenaamde gebreken. En ook het stukje communicatie van hem, dat zou kunnen vallen onder autisme. Hij is een onberekenbare man. Dat je dan ineens zo’n rare email krijgt, dat noem ik onberekenbaar. (…) Ik hoop dat er echt wat gaat gebeuren, ook voor hem en zijn ongeboren kind. Daar maak ik me echt zorgen over. Het is echt een zorgelijke situatie. Misschien moet dat wel dwingend gebeuren.”

Nadien heeft verweerster de politie nog enkele e-mails doen toekomen betreffende een ontmoeting met de ex-vrouw van klager.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

Klagers verwijten verweerster:

1)         dat zij tijdens een getuigenverhoor bij de politie, in strijd met de waarheid heeft verklaard over haar betrokkenheid bij de behandeling van de (schoon)moeder van klagers;

2)         dat zij het medisch beroepsgeheim heeft geschonden;

3)         gebrek aan communicatie c.q. onprofessionele manier van communiceren;

4)         dat zij bewust de suggestie heeft gewekt dat klager fout medisch handelde en/of een strafbaar feit verwijtbaar is;

5)         onzorgvuldig c.q. ondeskundig medisch handelen;

6)         ondeskundig verstrekken van onjuiste informatie;

7)         bewust verstrekken van irrelevante en onvolledige informatie;

8)         uitspraken te hebben gedaan die gelegen zijn buiten het terrein van eigen kennen en kunnen en die onbetamelijk zijn voor een zorgprofessional.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt zich op het standpunt dat ten onrechte een klacht tegen haar is ingediend omdat geen sprake is van handelen of nalaten zoals omschreven in artikel 47 lid 1 aanhef en onder a en b van de Wet BIG.

5. De overwegingen van het college

Vooraf zij opgemerkt dat het college uitgaat van het medisch dossier zoals dat is overgelegd door klagers. Het college heeft geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Het is van oordeel dat door verweerster geen begin van aannemelijkheid gemaakt is dat er met het dossier zou zijn gemanipuleerd.

Ad 1: Verweerster heeft tijdens een getuigenverhoor bij de politie, in strijd met de waarheid, verklaard over haar betrokkenheid bij de behandeling van de (schoon)moeder van klagers.

Klagers stellen dat verweerster tijdens het politieverhoor heeft aangegeven de (schoon)moeder van klagers nooit te hebben gezien. Zij zou niet betrokken zijn geweest bij haar behandeling terwijl uit het dossier blijkt dat verweerster op 19 juli 2016 een recept heeft uitgeschreven ten behoeve van de (schoon)moeder van klagers.

Het college overweegt dat uit het overgelegde medisch dossier blijkt dat verweerster inderdaad op 19 juli 2016 het betreffende recept heeft uitgeschreven. Van verdere bemoeienis met de behandeling van de (schoon)moeder van klagers is het college niet gebleken. Verweerster heeft aangegeven zich absoluut niet te kunnen herinneren voor de (schoon)moeder van klagers een recept te hebben uitgeschreven. De vraag die thans ter beantwoording voorligt is of verweerster niet de waarheid heeft verteld aan de politie toen zij aangaf niet bij de behandeling van de (schoon)moeder van klagers betrokken te zijn, terwijl op grond van het dossier als vaststaand moet worden aangenomen dat zij voor haar een recept heeft uitgeschreven. Het college is van oordeel dat verweerster tijdens haar verhoor terecht de haar gestelde vraag over de betrokkenheid bij de behandeling ontkennend heeft kunnen beantwoorden. Weliswaar was zij door het uitschrijven van het recept op dat moment betrokken bij de behandeling, maar ging het in dit geval om een eenmalige handeling; van een langdurige betrokkenheid bij de behandeling was niet gebleken. Het college betrekt daarbij dat uit het overgelegde medische dossier blijkt dat klager zeer frequent betrokken was bij de behandeling van zijn schoonmoeder en dat verweerster hiervan op de hoogte was. Naar het oordeel van het college mocht verweerster de vraag over haar betrokkenheid bij de behandeling van de (schoon)moeder van klagers dan ook breder interpreteren en hoefde zij het enkele uitschrijven van een recept niet als betrokken zijn bij de behandeling te interpreteren. Derhalve kan niet gezegd worden dat verweerster in strijd met de waarheid heeft verklaard. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 2: Verweerster heeft het medisch beroepsgeheim geschonden.

Klagers verwijten verweerster dat zij ondanks het feit dat zij door de verbalisanten is gewezen op haar beroepsgeheim, daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Voorts wordt haar verweten dat zij voorafgaand aan het verhoor gesproken heeft met derden. Tot slot zou verweerster ook na het verhoor met de doktersassistenten zijn blijven praten over het gebeurde.

Verweerster heeft aangegeven dat zij slechts informatie heeft gedeeld met de politie die zij van klager zelf heeft vernomen. Op geen enkel moment heeft zij inhoudelijk informatie gedeeld met derden.

Het college stelt vast dat verweerster als getuige is gehoord en de vragen van verbalisanten heeft beantwoord. Niet is betwist van de zijde van klagers dat de informatie die verweerster verstrekte over de (schoon)moeder van klagers van klagers afkomstig was. Verweerster geeft dat ook herhaaldelijk aan in het verhoor. Gelet op de omstandigheid dat verweerster op het uitschrijven van het recept na geen bemoeienis heeft gehad met de behandeling van de (schoon)moeder van klagers kan niet gezegd worden dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden voor wat betreft het verklaarde tijdens het politieverhoor.

Uit de verklaring van verweerster blijkt dat zij desgevraagd in het verhoor aangeeft met derden te hebben gesproken over het feit dat zij als getuige bij de politie een verklaring moest afleggen. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster inhoudelijke informatie heeft gedeeld met derden. Het college deelt niet de interpretatie van klagers dat verweerster heeft getracht de co-assistent over te halen om een verklaring af te leggen. Evenmin heeft het college, bij gebrek aan onderbouwing, kunnen vaststellen dat verweerster is blijven praten met de doktersassistenten over medisch inhoudelijke zaken.

Dit klachtonderdeel is in zijn geheel ongegrond.

Ad 3. Gebrek aan communicatie c.q. onprofessionele manier van communiceren.

Klager verwijt verweerster dat zij hem nooit aangesproken heeft op medisch handelen of openlijk kritiek geuit heeft. Op kritiek die klager op de werkvloer uitte aan verweerster reageerde zij niet.

Verweerster bestrijdt het beeld dat klagers schetsen over haar.

Naar het oordeel van het college dient dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu uit de gemaakte algemene verwijten, die verder niet zijn onderbouwd, niet blijkt dat de individuele gezondheidszorg in het geding is.

Ad 4. Verweerster heeft bewust de suggestie gewekt dat klager fout medisch handelde.

Klagers verwijten verweerster dat zij door de antwoorden die zij gaf in het verhoor bij de politie de indruk wekte dat klager bij de behandeling van zijn schoonmoeder op zijn minst een medische fout had begaan. Zo heeft zij in het verhoor onder andere aangegeven dat de door klager aan zijn schoonmoeder voorgeschreven dosering Rivotril niet normaal is. Voorts heeft zij aangegeven dat klager niet over een specialisme beschikt, terwijl hij gepromoveerd is en ruime ervaring heeft onder andere als SCEN-arts.

Verweerster heeft aangegeven dat zij de vragen van de politie heeft beantwoord en daarbij de nodige slagen om de arm heeft gehouden omdat zij niet betrokken was bij de behandeling van de schoonmoeder van klager.

Naar het oordeel van het college kan uit de antwoorden die verweerster gaf op vragen van de verbalisanten niet worden afgeleid dat zij de suggestie heeft gewekt dat klager fout medisch handelde. Het college is niet gebleken van suggestieve opmerkingen van de zijde van verweerster. Voor wat betreft het antwoord dat verweerster gaf over de dosering Rivotril, is het college van oordeel dat verweerster in beginsel gelijk had met haar antwoord. Voorts is het college van oordeel dat de wijze waarop zij ingaat op de vraag van verbalisanten over de dosering niet onzorgvuldig is. Zo geeft zij aan dat als klager die dosering heeft uitgeschreven zij zich goed kan voorstellen dat hij goed heeft gehandeld.

Door aan te geven dat klager geen specialisme heeft, terwijl hij dat in zijn ogen wel heeft, wordt naar het oordeel van het college geenszins de suggestie gewekt dat het medisch handelen van klager fout zou zijn geweest. De overige door klagers aangehaalde voorbeelden, zoals de waarneming tijdens de paasdagen, behoeven naar het oordeel van het college geen bespreking, nu die niet het medisch handelen van klager betreffen en daarmee dus ook geen suggestie wekken over het medisch handelen van klager. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 5. Verweerster heeft onzorgvuldig/ondeskundig medisch gehandeld.

Klagers verwijten verweerster dat zij op 19 juli 2016 een recept heeft uitgeschreven voor de (schoon)moeder van klagers zonder visite af te leggen. Zij heeft dus niet kunnen constateren dat er sprake was van een blaasontsteking bij de (schoon)moeder van klagers.

Verweerster kan zich niet herinneren die vijfdaagse kuur nitrofurantoïne te hebben voorgeschreven.

Vast staat dat verweerster de vijfdaagse kuur heeft voorgeschreven. Niet is in geschil dat de (schoon)moeder van klagers in het verleden een blaasontsteking heeft gehad.

Voor wat betreft het antwoord dat verweerster gaf over de dosering Rivotril, is het college van oordeel dat verweerster in algemene zin op juiste wijze heeft aangegeven dat de dosering niet gebruikelijk en wellicht onjuist zou zijn. Voorts is het college van oordeel dat de wijze waarop zij is ingegaan op de vraag van verbalisanten over de dosering niet onzorgvuldig is.

Het college is van oordeel dat als vaststaat dat een persoon eerder een blaasontsteking heeft gehad, het niet ongebruikelijk is om zonder nader onderzoek een nieuwe kuur voor te schrijven. Voorts is het bij recidiverende blaasontsteking niet onjuist en daarmee ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar om van medicament te wisselen. Door naar aanleiding van de melding vanuit het verpleeghuis aan de (schoon)moeder van klagers nitrofurantoïne voor te schrijven handelde verweerster niet verkeerd. Van enige complicatie bij het gebruik van deze middelen is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 6. Ondeskundig verstrekken van onjuiste informatie.

Klagers verwijten verweerster dat zij in het politieverhoor onjuiste informatie heeft gegeven over palliatieve sedatie. Verweerster bestrijdt dit.

Naar het oordeel van het college is dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk. Niet is onderbouwd op welke wijze de antwoorden die verweerster bij de politie heeft gegeven op de vragen over palliatieve sedatie hun neerslag hebben op de individuele gezondheidszorg, hetgeen noodzakelijk is, wil de klacht ontvankelijk zijn.

Ad 7. Bewust verstrekken van irrelevante en onvolledige informatie.

Klagers verwijten verweerster dat zij in het politieverhoor niet een volledige e-mailwisseling heeft overgelegd over een ontmoeting met de ex-vrouw van klager. Hiermee heeft zij kennelijk het gevoel willen oproepen dat klagers rare mensen zijn.

Verweersters stelt niet onzorgvuldig gehandeld te hebben.

Het college is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is, nu op geen enkele wijze is aangetoond dat deze klacht betrekking heeft op de individuele gezondheidszorg.

Ad 8. Uitspraken doen die gelegen zijn buiten het terrein van zijn eigen kennen en kunnen en die onbetamelijk zijn voor een zorgprofessional.

Klagers verwijten verweerster tijdens het politieverhoor dingen over klagers te hebben gezegd die buiten haar professionele kennen en kunnen vallen. Verweerster heeft aangegeven dat zij haar persoonlijke mening bij de politie heeft gegeven en dat zij dit ook mag. Zij heeft niet verklaard als deskundige maar als getuige.

Het college is van oordeel dat verweerster, door te zeggen wat zij heeft gezegd (zie onder de vaststaande feiten), te ver is gegaan. Zij ventileert haar mening over een ander waarmee zij die ander in diskrediet brengt. Gegeven de omstandigheden rond haar verhoor was het gerechtvaardigd om informatie te verstrekken aan de politie, maar daarbij had verweerster wel dienen te waken dat de persoonlijke levenssfeer van de ander niet wordt geschaad.

Gelet op de jurisprudentie van het CTG kan het afleggen van een verklaring worden getoetst aan de tweede tuchtnorm. De handelswijze van verweerster heeft om die reden zijn weerslag op de individuele gezondheidszorg. Naar het oordeel van het college kan verweerster geen beroep doen op de omstandigheid dat zij slechts getuige was en haar mening heeft gegeven. Zij had zich ervan bewust moeten zijn dat zij door te verklaren zoals zij deed, een waardeoordeel gaf over klager. Daarmee heeft verweerster zich begeven buiten het terrein van haar deskundigheid. Gegeven echter de verhoorsituatie en de expliciete vraagstelling van de verbalisanten, gaat het college ervan uit dat verweerster de draagwijdte van haar verklaring op dit punt onvoldoende heeft kunnen overzien. Dit klachtonderdeel is gegrond.

De maatregel

Tijdens de behandeling van klachtonderdeel 8 heeft verweerster ter zitting aangegeven dat zij te ver is gegaan en heeft zij achteraf ingezien dat zij zo niet had moeten verklaren in het politieverhoor. Hiermee toont verweerster naar het oordeel van het college aan over reflectief vermogen te beschikken. Om die reden volstaat het college met een waarschuwing.     

6. De beslissing                                         

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, te weten voor wat betreft klachtonderdeel 8;

-          legt op de maatregel van waarschuwing;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door E.C.M. de Klerk, voorzitter, K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, lid-jurist, P.G.M. Boom-Poels, A. de Jong en J.D.M. Schelfhout, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van R.A.E. Thijssen, secretaris, en uitgesproken door C.D.M. Lamers op

30 oktober 2019 in aanwezigheid van de secretaris.