ECLI:NL:TGZRAMS:2019:207 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/208

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:207
Datum uitspraak: 28-10-2019
Datum publicatie: 28-10-2019
Zaaknummer(s): 2019/208
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster, bedrijfsarts, dat zij een deskundigenoordeel van het UWV opzettelijk heeft (doen) laten verdwijnen, het deskundigenoordeel niet heeft gebruikt ten behoeve van de re-integratie van klager en medische gegevens na haar ontslag op onwettige wijze heeft achtergelaten op haar kantoor en daarmee in strijd heeft gehandeld met de AVG. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 21 mei 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,              

tegen

C,

bedrijfsarts,

(destijds) (onder andere) werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.            

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                  het klaagschrift met de bijlagen;

-                  het verweerschrift met de bijlagen;

-                  de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                  het proces-verbaal van het op 10 september 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

2.1       Klager, geboren april 1958, was sinds 1991 werkzaam bij E (E). Klager heeft zich op of omstreeks 15 juli 2016 ziekgemeld. Nadat klager was overgeplaatst naar een ander beveiligingsobject, zijn bij hem fysieke en psychische klachten ontstaan.

2.2       Verweerster was in de periode waarop de klacht ziet als bedrijfsarts werkzaam bij F, de arbodienst van E. Vanaf 1 september 2016 is verweerster als zelfstandige verder gegaan.

2.3       Vanaf 20 januari 2016 tot en met 22 juni 2016 heeft verweerster in opdracht van E de verzuimbegeleiding van klager verzorgd.

2.4       Volgens de eerste direct na zijn ziekmelding ingeschakelde bedrijfsarts van klager waren zijn klachten wel en niet werkgerelateerd. Deze bedrijfsarts heeft op 4 december 2015 geadviseerd om vanaf januari 2016 te starten met re-integratie.

2.5       Verweerster heeft klager op haar spreekuren van 20 januari 2016, 9 maart 2016 en  23 maart 2016 gezien. Op de eerste twee spreekuren heeft zij geadviseerd de re-integratie op te starten. Tijdens het derde spreekuur bleek de geadviseerde re-integratie na twee

dagen te zijn gestaakt. In haar spreekuurverslag heeft verweerster – kort samengevat – opgeschreven dat na grondig doorvragen bij klager er geen goede reden voor het staken van de re-integratiepoging is gebleken en dat er geen reden is het re-integratie-advies te laten vallen.

2.6       Op 30 maart 2016 heeft klager een deskundigenoordeel van het UWV aangevraagd. Dit deskundigenoordeel is op 24 mei 2016 uitgebracht.

2.7       Op 1 juni 2016 heeft verweerster klager voor de vierde keer gezien. In het spreekuurverslag staat dat zij reeds eerder opgevraagde medische informatie over klager nog niet heeft ontvangen en er geen reden is het re-integratieadvies niet voort te zetten.

In de werkaantekeningen van verweerster over dat spreekuur staat voor zover van belang het volgende: “(…) Het DO-oz. Dat nu bekend is.(…)”

2.8       Op 8 juni 2016 heeft verweerster de medische gegevens over klager, die kennelijk al eerder bij F beschikbaar waren, ontvangen.

2.9       Op 20 juni 2016 is de re-integratie van klager hervat. Op 22 juni 2016 heeft verweerster klager voor de vijfde keer gezien en geadviseerd dat die re-integratie mag worden voortgezet. In het gespreksverslag staat dat klager zich zodanig gedroeg dat verweerster het gesprek moest beëindigen, dat de FML is opgesteld aan de hand van de verkregen medische informatie en dat daaruit blijkt dat klager door persoongebonden factoren meer conflictueus is ingesteld.

2.10     Op 31 oktober 2017 heeft klager jegens verweerster een klacht ingediend met Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam. Bij beslissing van 15 maart 2018 is de uit zeven onderdelen bestaande klacht afgewezen. Klager is in beroep gekomen tegen deze beslissing.

2.11     In een brief van 7 augustus 2018 heeft de verzekeringsarts aan klager over het deskundigenoordeel van UWV geschreven:

“(…) Als reactie op uw brief kan ik u het volgende schrijven:

·        Op 12-5-2016 was ik niet bekend met het volledige rapport van arbeidsdeskundige (…)

·        Op 12-5-2016 heb ik overleg gehad met bedrijfsarts (…).

Gezien de inmiddels verstreken tijd kan ik u geen andere meldingen doen betreffende dit overlegd dan het door mij opgeschreven verslag. Dit verslag luidt:

“Bedrijfsarts en verzekeringsarts hebben dezelfde bevindingen en conclusies. Bedrijfsarts meldt dat teamleider wel is geïnstrueerd door werkgever.”

2.12     In een brief van 8 augustus 2018 van de arbeidsdeskundige UWV aan klager over het deskundigenoordeel van UWV staat voor zover van belang het volgende:

“(…) Als reactie op uw brief kan ik u het volgende schrijven:

·        De verzekeringsarts was op 12-5-16 niet bekend met de inhoud van het Deskundigen Oordeel Eindrapportage. (…)”

2.13     Op 7 mei 2019 heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg uitspraak gedaan en klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep voor zover hij verweerster een nieuw verwijt maakt en voor het overige het beroep verworpen.

In de beslissing staat onder 4.3 voor zover van belang het volgende:

“4.3          Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat voor zover het beroep van klager zo moet worden begrepen dat hij de bedrijfsarts verwijt dat zij het deskundigenoordeel van het UWV heeft (doen) laten verdwijnen, dit een nieuw verwijt aan het adres van de bedrijfsarts is dat buiten het bereik van het beroep valt. (…)”

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1.         opzettelijk het deskundigenoordeel van het UWV heeft (doen) laten verdwijnen,

2.         het deskundigenoordeel niet heeft gebruikt voor de re-integratie van klager,

3.         na haar chaotisch en ongebruikelijk snelle ontslag medische gegevens op onwettelijke wijze heeft achtergelaten in haar kantoor bij E waardoor zij in strijd heeft gehandeld met de Algemene verordening gegevensbescherming,

4.         in haar verweerschrift in eerste aanleg een valse verklaring heeft afgelegd over het deskundigenoordeel van het UWV wat heeft geleid tot de klacht onder 5,

5.         een valse verklaring heeft afgelegd in het verweerschrift in beroep over het deskundigenoordeel van het UWV om de discrepantie tussen het verweerschrift in eerste aanleg en haar persoonlijke werkaantekeningen te verklaren.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

De ontvankelijkheid

5.1       Klager is niet ontvankelijk in klachtonderdeel 3 dat ziet op het achterlaten van medische gegevens op het kantoor van E. In de uitspraak van 15 maart 2018 heeft het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam onder 5.10 immers overwogen dat het college niet is gebleken dat verweerster niet alle medische informatie heeft overgedragen aan F en/of medische informatie heeft zoekgemaakt. Het Centraal Tuchtcollege heeft de gehele uitspraak bekrachtigd waaronder dus ook dit onderdeel. Over dit klachtonderdeel is dus reeds geoordeeld.

5.2       Verweerster stelt daarnaast dat klager niet ontvankelijk is in de klachtonderdelen 2, 4 en 5. Op grond van de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 7 mei 2019 bestaat er evenwel twijfel of op klachtonderdeel 2 reeds is geoordeeld. Zekerheidshalve zal dit klachtonderdeel dat overeenkomst vertoont met een eerder klachtonderdeel, maar thans iets anders lijkt te zijn geformuleerd, opnieuw worden beoordeeld. Klager is dan ook ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Dit geldt ook voor klachtonderdelen 4 en 5 die nog niet eerder ter beoordeling zijn voorgelegd.

De klachtonderdelen 1, 2, 4 en 5

5.3       Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven. In het licht van dat toetsingskader zal het college de verschillende klachtonderdelen beoordelen.

Klachtonderdelen 1 en 2

5.4       Bovengenoemde klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijk behandeling.

Klager verwijt verweerster dat zij het deskundigenoordeel van het UWV opzettelijk heeft weggemaakt en niet heeft gebruikt voor haar oordeel over de re-integratie van klager.

Verweerster heeft nadrukkelijk betwist het deskundigenoordeel te hebben (doen) laten verdwijnen. Zij was voorafgaand aan het spreekuur van 1 juni 2016 door de verzekeringsarts van het UWV op de hoogte gesteld van de inhoud van het deskundigenoordeel maar heeft het oordeel zelf nooit ontvangen. Om die reden is het dan ook onjuist, zo stelt verweerster, dat zij de inhoud van het oordeel, niet bij haar advies over de re-integratie heeft betrokken.

5.5       Het college constateert dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster het deskundigenoordeel, zoals klager stelt, ooit heeft ontvangen. De enkele omstandigheid dat UWV dit document heeft verzonden naar E, de werkgever van klager, vormt daarvoor geen bewijs. Evenmin kan die conclusie volgen uit verweersters persoonlijk werkaantekeningen van het spreekuur van 1 juni 2016. Die tekst suggereert immers niet dat verweerster het gehele document tot haar beschikking had en sluit niet uit dat zij slechts globaal bekend was met de conclusie daarvan. Het college gaat om die reden dan ook uit van de lezing van verweerster en van de situatie dat verweerster het deskundigenoordeel zelf, nooit heeft ontvangen. Om die reden kan evenmin worden vastgesteld dat verweerster het document opzettelijk heeft (doen) laten verdwijnen. Het eerste klachtonderdeel kan dan ook niet slagen.

5.6       Het tweede klachtonderdeel betreft in de kern het verwijt dat verweerster het deskundigenoordeel niet heeft meegewogen. Verweerster heeft echter aangevoerd dat zij weliswaar niet beschikte over dit document, maar via een telefoongesprek op 12 mei 2016 door de verzekeringsarts over de inhoud van het deskundigenoordeel op de hoogte is gebracht. Verweerster stelt dat zij dus wel op de hoogte was van het oordeel van de verzekeringsarts en dat impliceert dat zij dat bij haar oordeel heeft betrokken. Nu het niet ongebruikelijk is dat een deskundigenoordeel telefonisch wordt besproken, komt dit het college niet onaannemelijk voor. De verzekeringsarts heeft bovendien in diens brief van 7 augustus 2018 dit telefonisch contact bevestigd. Het collega gaat er dan ook vanuit dat verweerster het deskundigenoordeel heeft laten meewegen in haar advies zodat ook dit klachtonderdeel ongegegrond verklaard dient te worden.

Klachtonderdelen 3 en 4

5.7       Klager stelt tot slot dat verweerster valse verklaringen heeft afgelegd in haar verweerschriften in eerste en tweede aanleg in de eerder gevoerde tuchtrechtelijke procedure. Klager doelt in dit klachtonderdeel op de stellingnames in beide verweerschriften, onder 7.3 in het eerste verweerschrift en onder 3.2 in het tweede verweerschrift waarin – kort samengevat – staat dat verweerster het deskundigenoordeel nooit heeft ontvangen, maar via telefonisch contact met de verzekeringsarts wel op hoogte was van de inhoud daarvan. Uit het overwogene onder klachtonderdelen 1 en 2 volgt dat het college uitgaat van de juistheid van deze stellingnames en niet van de stellingname van klager dat verweerster op deze onderdelen heeft gelogen. Dat in de persoonlijke werkaantekeningen van verweerster over het spreekuur van 1 juni 2016 staat: “Het DO-oz. Dat nu bekend is” vormt, zoals hiervoor reeds geoordeeld, geen aanwijzing voor het tegendeel. Deze klachtonderdelen slagen niet.

Conclusie

5.8.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht voor de overige, wel ontvankelijke onderdelen 1, 2, 4 en 5 kennelijk ongegrond is.

5.9.      Verweerster kan met betrekking tot die klachtonderdelen geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klager niet ontvankelijk in klachtonderdeel 3,

-          verklaart de klacht voor het overige in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist op 28 oktober 2019 door:

A. van Maanen, voorzitter,

E.G. van der Jagt en C.W.M. Hosmus, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door G.H. Felix, secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                       voorzitter