ECLI:NL:TGZRAMS:2019:205 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/292

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:205
Datum uitspraak: 24-10-2019
Datum publicatie: 24-10-2019
Zaaknummer(s): 2019/292
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de bedrijfsarts met name dat hij de gemaakte afspraken niet nakomt en achter klagers rug om een onjuiste rapportage heeft opgemaakt. Daarnaast heeft de bedrijfsarts klager onvoldoende geïnformeerd over de reden waarom hij klager na ruim een half jaar ineens belde, zonder dat een afspraak stond gepland. Verweerder heeft aangevoerd dat hij medisch gezien een juist oordeel heeft gegeven over klager op basis van het telefonische consult. Verweerder heeft wel erkend dat de communicatie met klager tijdens dit consult wellicht anders had gekund. Deels gegrond, berisping

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 14 mei 2019 bij het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg Den Haag binnengekomen en, na doorzending, op 29 juli 2019 door het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg Amsterdam ontvangen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

bedrijfsarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. A.G. Joxhorst, advocaat te Amsterdam, verbonden aan VVAA.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op 20 september 2019 op een openbare zitting behandeld.

Klager was aanwezig met zijn partner. Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door mr. Joxhorst.

2.         De feiten

2.1       Verweerder is sinds 2008 ingeschreven in het register van bedrijfsartsen. Hij is vanuit zijn eigen bedrijf werkzaam voor onder meer de E te D.

2.2       Bij een motorongeluk in november 2016 heeft klager ernstig letsel opgelopen aan neus, bekken en onderarmen, waarna hij aan bekken en armen is geopereerd, gevolgd door zeven weken revalidatie. Nadat begin 2017 de aan het bekken aangebrachte plaat was gebroken en in verband met andere complicaties heeft hij op 3 augustus 2017 een langdurige operatie ondergaan. Klager heeft nog altijd medische klachten als gevolg van het ongeval en is onder behandeling van een fysiotherapeut.

2.3       Na het ongeluk heeft klager zich ziek gemeld bij zijn werkgever F. Hij was sinds oktober 2014 in een filiaal in G werkzaam als teamleider ‘Verkoopklaar’ voor – in de praktijk - gemiddeld 19,5 uur per week. Daarnaast studeerde en studeert klager fiscale economie aan de H.

2.4       Door zijn werkgever is een bedrijfsarts van E ingeschakeld. Op 11 mei 2017 heeft de bedrijfsarts (niet verweerder) klager op medische gronden arbeidsongeschikt verklaard voor zijn eigen werkzaamheden. Hij had functionele beperkingen ten aanzien van duwen, trekken, tillen, dragen, het regelmatig hanteren van zware lasten, lopen en staan tijdens de werkzaamheden. In de loop van 2017 is geleidelijk aan begonnen met re-integratie op het werk, eerst met zittend werk. Aanvankelijk ging dit goed, maar toen hij weer geleidelijk op zijn eigen werk werd gezet, kreeg hij last van steken in de rug en was hij na 4 uur doodop, waarna hij zich weer heeft ziek gemeld, nadien weer is gestart en vervolgens wegens dezelfde klachten weer heeft ziek gemeld. 

In november 2017 adviseerde de bedrijfsarts om weer te starten met een paar uur werken per dag en het aantal uur geleidelijk op te bouwen, met de aantekening dat indien de klachten bleven in januari 2018 een Arbeidsmogelijkheden-onderzoek moest worden uitgevoerd. Begin 2018 zijn een inzetbaarheidsprofiel en een arbeidsdeskundig advies opgemaakt. Klager bleek vervolgens niet te kunnen re-integreren in zijn eigen functie. Inmiddels was een zogenaamd Spoor 2 traject in gang gezet.

2.5       Nadat het dossier van klager door de vorige bedrijfsarts aan verweerder was overgedragen, heeft verweerder klager eenmaal op zijn spreekuur gezien; dat was op 6 augustus 2018 voor een zogenoemd WIA-consult. Naar aanleiding van dit consult heeft verweerder het volgende actuele oordeel ten behoeve van de WIA gegeven:

“Dhr. kan niet terug in zijn werk vanwege fysieke beperkingen in relatie tot fysieke belasting als teamleider verkoopklaar 9u/week.

Hij heeft zittend werk geprobeerd id periode van 1505-1507 2018, dat ging niet.

Spoor 2 traject loopt reeds.

(…)

Betrokkene heeft functionele beperkingen t.a.v.:

- zie het opgemaakte inzetbaarheidsprofiel van januari 2018.

Aanwezigheid passende arbeid:

Zie het arbeidsdeskundig advies dd maart 2018;

(…)”.

2.6       Van november 2018 tot en met juni 2019 heeft klager via een uitzendbureau gewerkt bij de H voor 24 uur per week, verdeeld over drie dagen. Vanaf juli 2019 is hij bezig met het schrijven van zijn afstudeerscriptie voor de master fiscale economie.

2.7       Het UWV heeft op 20 december 2018 vastgesteld dat klager voor 17,74% arbeidsongeschikt was, met de opmerking dat het eigen werk niet passend was en ook niet passend te maken en dat er bij de werkgever geen andere passende werkzaamheden waren.

2.8       Begin maart 2019 heeft de werkgever een ontslagaanvraag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid ingediend bij het UWV. Het UWV heeft bij brief van 4 maart 2019 aan de werkgever gevraagd om een recente verklaring van de bedrijfsarts over de huidige mogelijkheden voor werkhervatting in de eigen functie en een prognose voor de komende 30 weken om het werk te hervatten in de eigen (aangepaste) functie. Het UWV schreef daarbij, dat zij kon besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen als de verklaring niet uiterlijk 12 maart 2019 binnen was. De werkgever heeft vervolgens verweerder gevraagd daartoe contact op te nemen met klager. Verweerder heeft op 18 maart 2019 gebeld met klager. Tijdens dit telefoongesprek heeft klager gezegd dat hij graag een afspraak voor het spreekuur bij verweerder wilde. Diezelfde dag heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de werkgever, die hem daarvoor heeft doorverwezen naar de E.

2.9       Op 18 maart 2019 heeft verweerder aan de werkgever geschreven:

“Op basis van dit gesprek adviseer ik u en uw medewerker:

Binnen de 26 weken vanaf heden zal er geen/onvoldoende herstel optreden voor het volledige eigen werk bij de eigen werkgever.

Binnen de 26 weken vanaf heden zal er geen/onvoldoende herstel optreden voor aangepast werk bij de eigen werkgever.

De beperkingen zijn conform laatste adviezen ongewijzigd.

Er loopt reeds een spoor 2 traject na arbeidsdeskundig onderzoek.”

2.10     Nadat klager bij zijn manager had geïnformeerd wanneer de afspraak op het spreekuur zou plaatsvinden, heeft deze hem op 10 april 2019 gemaild:

“(..) het laatste consult van 18-03-2019 gaat gebruikt worden. Een nieuw consult is nu niet meer nodig (..)”.

2.11     Als reactie op de klacht heeft E op 9 mei 2019 aan klager onder meer geschreven, dat verweerder heeft toegelicht dat:

- de bevindingen en de conclusies in zijn brief van 18 maart 2019 zijn gebaseerd op het telefoongesprek van 18 maart 2019

- dat de brief alleen naar klagers leidinggevende is gestuurd, dat deze ook met klager had moeten worden gedeeld en dat daarvoor excuses worden aangeboden;

- de uitspraak over de geschiktheid voor eigen werk voortkomt uit de inschatting en prognose op grond van de medische situatie (klachten en beperkingen);

- de bevinding over het tweede spoortraject voortkwam uit een bevinding van een eerder spreekuur en dat verweerder niet wist dat dit traject inmiddels was gestopt.

2.12     Klager heeft tegen deze afhandeling van de klacht een klacht ingediend bij de landelijke klachtbehandelaar. Tevens heeft klager verweerder c.q. E aansprakelijk gesteld.

2.13     Klager was ten tijde van de zitting in deze tuchtzaak nog in dienst van F . Zijn bezwaar, dat de werkgever niet aan haar re-integratie verplichting had voldaan, is gegrond verklaard.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a) gemaakte afspraken niet is nagekomen en achter klagers rug om een onjuiste rapportage heeft opgemaakt;

b) niets heeft gedaan met het feit dat klager wordt weggepest op zijn werk en dat hij wordt gediscrimineerd wegens zijn ziekte en dat verweerder zelfs heeft meegewerkt aan een rapportage waarmee de werkgever een ontslagvergunning heeft aangevraagd;

c) een verkeerde diagnose /onjuiste behandeling toepast;

d) een verkeerde verklaring en/of een verkeerd rapport afgeeft;

e) klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de reden waarom hij klager opbelde, te weten in verband met het aanvragen van een ontslagvergunning.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen in zoverre bestreden, dat hij in zijn visie medisch juist heeft gehandeld. Wel meent hij achteraf dat de communicatie met klager beter had gekund. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven.

5.2       Alle klachtonderdelen hebben betrekking op het telefoongesprek en de rapportage door verweerder op 18 maart 2019 (hierna ook: het advies). Het advies betreft een verklaring van een bedrijfsarts, dat – samengevat - herstel van de werknemer voor de eigen of aangepaste arbeid niet binnen 26 weken te verwachten valt. Deze verklaring moet de werkgever overleggen bij indiening van een ontslagaanvraag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Een dergelijk op medische gegevens gebaseerd waardeoordeel met betrekking tot de patiënt/werknemer behoort tot het deskundigheidsterrein van de bedrijfsarts.

5.3       In het licht van dit toetsingskader zal het college de klacht beoordelen. Eerst zullen de verwijten worden besproken die de inhoud van het advies betreffen, te weten klachtonderdelen c) en d), en vervolgens de verwijten betreffende de communicatie, te weten klachtonderdelen a), b) en e).

de inhoud van het advies

5.4       Met betrekking tot het verwijt dat het advies van 18 maart 2019 aan de werkgever over de 26-wekenprognose inhoudelijk onjuist is, stelt het college voorop dat een dergelijk advies/rapport volgens vaste tuchtrechtspraak moet voldoen aan de volgende eisen:

1.              Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust.

2.              Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden.

3.              In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen.

4.              Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen.

5.              De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Daarbij toetst de tuchtrechter ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de arts in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.5       Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, dat zijn oordeel van 18 maart 2019 is gebaseerd op het telefonisch consult van 18 maart 2019 en de voorgeschiedenis en dat het medisch juist is. Hij verwijst daartoe onder meer naar zijn telefoonnotitie van 18 maart 2019 (afdruk van de zgn. Werknemerinformatiekaart), waarin staat:

“dhr gebeld; 180319 op verzoek van H

hij was achterdochtig

vond het niet fijn dat ik hem zo belde

het ging helemaal niet goed met hem, klaagde over veel van zijn bekende klachten;

oa. Bekken zal hij nog de komende 2 jr lang last van houden

handen bdz nog maar 30% kracht en rugklachten waardoor hij niet veel kan buigen en tillen. Verder de bekende mictieklachten.

hij werd na gem 15min gesprek achterdochtig

hij vond het niet fijn dat ik hem zo belde

hij beëindigde het gesprek, hij wil graag een uitnodiging

C/slechte prognose

Medische situatie lijkt ongewijzigd ten opzichte van 2018/laatste spreekuur

B/

Op basis van dit gesprek adviseer ik u en uw medewerker:

Binnen de 26 weken vanaf heden zal er geen/onvoldoende herstel optreden voor het volledige eigen werk bij de eigen werkgever.

Binnen de 26 weken vanaf heden zal er geen/onvoldoende herstel optreden voor aangepast werk bij de eigen werkgever.

De beperkingen zijn conform laatste adviezen ongewijzigd.

Er loopt reeds een spoor 2 traject na arbeidsdeskundig onderzoek.”

5.6       Deze weergave van het gesprek klopt niet volgens klager. Klager stelt dat het gesprek geen 15 maar slechts enkele minuten duurde, omdat hij op zijn werk zat (bij de H) in een kantoortuin toen hij door verweerder werd gebeld en direct zei dat hij hier niet telefonisch over kon en wilde praten, maar daarvoor op het spreekuur wilde komen. Volgens klager is er dan ook niets medisch besproken.

5.7       Wat er precies is besproken - en hoe lang - kan het college niet vaststellen. Dat kan echter in het midden blijven, nu het advies van 18 maart 2019 hoe dan ook niet voldoet aan de onder 5.4 geformuleerde eisen. Het college is van oordeel dat bij het opstellen van dat advies van verweerder grote zorgvuldigheid had mogen worden verwacht aangezien het gaat om een ingrijpend advies in het kader van een (voorgenomen) ontslagprocedure. Het advies vermeldt evenwel onvoldoende de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust, het geeft geen blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden en er wordt niet op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. De vermeldingen “Op basis van dit gesprek adviseer ik u en uw medewerker” en “De beperkingen zijn conform laatste adviezen ongewijzigd” zijn daartoe onvoldoende, zelfs als aangenomen zou worden dat de gespreksnotitie was aangehecht (hetgeen nergens uit blijkt). Het maken van een advies is bij uitstek een reden om de werknemer op te roepen voor een gesprek op het spreekuur. Gezien de impact van een dergelijk advies ligt het niet voor de hand om dit telefonisch af te handelen. Dat geldt in dit geval nog sterker, omdat het vorige spreekuur-gesprek lang geleden was (6 augustus 2018, dus ruim een half jaar terug), het inzetbaarheidsprofiel al ruim een jaar oud en klager nota bene zelf vroeg om op een spreekuur te mogen komen. Zelfs volgens verweerders eigen telefoonnotitie is er overigens weinig inhoudelijk besproken op 18 maart 2019. Verweerder had dus in feite geen medische en andere gegevens van later dan 6 augustus 2018. Hij wist bijvoorbeeld ook niet dat klager inmiddels al vier maanden drie dagen per week bij de H werkte. Dat was relevante informatie, die bij goed onderzoek wel boven water was gekomen. Gezien dit alles is het gegeven advies dan ook ongefundeerd.

5.8       De conclusie is, dat het advies van 18 maart 2019 uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek niet kan doorstaan en dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen. De klachtonderdelen c) en d) zijn dus gegrond.

De communicatie

5.9       Klager vindt, klachtonderdeel e), dat verweerder hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de reden waarom hij opbelde op 18 maart 2019. Toen verweerder belde heeft hij desgevraagd gezegd, dat hij belde om te vragen hoe het met klager ging. Het college is – met klager - van oordeel dat een bedrijfsarts aan het begin van een dergelijk gesprek duidelijk moet maken dat het gaat om een gesprek in het kader van een ontslagaanvraag. Dat heeft verweerder niet gedaan en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat was misschien anders geweest als er nadien nog een afspraak op het spreekuur voorafgaand aan het advies zou plaatsvinden. Verweerder wist echter dat dit niet zou gebeuren, omdat het beleid van de werkgever was om dit niet te honoreren, maar vooral omdat hij zelf meteen die dag zijn advies al heeft opgemaakt en aan de werkgever heeft gestuurd. Verweerder heeft ook zelf verklaard dat het achteraf beter was geweest om klager direct naar de werkgever terug te verwijzen alvorens verder in gesprek te gaan met klager.

5.10     Klager verwijt verweerder verder, klachtonderdeel a), dat deze de tijdens het telefoongesprek gemaakte afspraak, dat klager een uitnodiging voor het spreekuur zou krijgen, niet is nagekomen. Verweerder heeft dat betwist en het volgende verklaard. Het lag niet in zijn macht om een dergelijke toezegging te doen en hij heeft dat ook niet gedaan, maar hij heeft de wens van klager wel degelijk doorgegeven aan de werkgever. Deze heeft echter besloten de wens niet te honoreren en dat komt niet voor rekening van verweerder. Op grond van de overgelegde stukken is het college van oordeel, dat niet is uit te sluiten dat het is gegaan zoals verweerder zegt. Nu niet kan worden vastgesteld dat verweerder zijn belofte niet is nagekomen, is klachtonderdeel a) wat dit verwijt betreft dan ook niet gegrond. Het college vindt het echter wel, zacht gezegd, verwarrend dat verweerder wel tegen klager heeft gezegd dat hij de wens van een afspraak op het spreekuur zal doorgeven, maar niet dat de werkgever deze wens in dit soort gevallen niet honoreert. Ook is het vreemd dat verweerder, ondanks die toezegging, die dag zijn advies al aan de werkgever heeft toegestuurd.

5.11     Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) voorts dat hij de rapportage van 18 maart 2019 achter klagers rug om heeft gemaakt. Het college is van oordeel dat verweerder niet alleen aan de werkgever, maar ook aan klager een kopie had moeten sturen, zeker nu het een voor klager inhoudelijk ingrijpend advies over zijn arbeidsgeschiktheid betrof. Daarbij is van belang dat juist bedrijfsartsen te allen tijde alert moeten zijn op conflicterende belangen van de werkgever en de werknemer en dus op het vermijden van de schijn van partijdigheid (CTG 27-03-2012, C2011.211, ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG1941).

Verweerder heeft ook erkend dat dit fout is gegaan, het was naar zijn zeggen een administratieve vergissing, en hij heeft daarvoor zijn excuses aangeboden. Het college zal klachtonderdeel a) in zoverre gegrond verklaren.

5.12     Ten slotte heeft klager zich erover beklaagd, klachtonderdeel b), dat verweerder niets heeft gedaan met de mededelingen van klager tijdens het telefoongesprek op 18 maart 2019 dat hij werd weggepest op zijn werk en dat hij werd gediscrimineerd wegens zijn ziekte. In dat licht had verweerder, zo begrijpt het college de stellingen van klager, niet mogen meewerken aan een rapportage waarmee de werkgever een ontslagvergunning heeft aangevraagd. Verweerder heeft ten stelligste ontkend dat klager mededelingen van deze strekking heeft gedaan tijdens het telefoongesprek. Het is dus het woord van klager tegen het woord van verweerder. In die situatie kan het college niet de feiten vaststellen die ten grondslag liggen aan de klacht. Een en ander betekent dat klachtonderdeel b) niet gegrond kan worden verklaard.

Conclusie

5.13     De conclusie van het voorgaande is dat de klacht merendeels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. Verweerder is op diverse punten onzorgvuldig geweest: hij heeft niet tegen klager gezegd dat hij belde in verband met een ontslagaanvraag, heeft het advies niet aan klager gestuurd, heeft onvoldoende onderzoek gedaan en een ongefundeerd advies gegeven. Daar komt bij, dat het om een voor klager ingrijpend advies ging, dat kon leiden tot zijn ontslag.

5.14     Verweerder is niet eerder tuchtrechtelijk veroordeeld. Daarnaast spreekt het in zijn voordeel dat hij enkele procedurele tekortkomingen heeft erkend, daarvoor zijn excuses heeft aangeboden en heeft verklaard voortaan in een dergelijk geval betrokkene eerder te zullen uitnodigen op het spreekuur. Toch vindt het college het advies en de communicatie zodanig onder de maat, dat niet met een waarschuwing kan worden volstaan. Het college acht een berisping een passende maatregel.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klachtonderdeel a) deels ongegrond, zoals overwogen onder 5.10;

-          verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-          verklaart de klacht voor het overige gegrond;

-          legt de maatregel van berisping op.

Aldus beslist door:

A. van Maanen, voorzitter,

E.G. van der Jagt, P. Koch en C.W.M. Hosmus, leden-arts,

M.A.H. Verburgh, lid-jurist,

bijgestaan door G.H. Felix, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG    secretaris                                                                                 WG    voorzitter