ECLI:NL:TGZRAMS:2019:203 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/156

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:203
Datum uitspraak: 22-10-2019
Datum publicatie: 22-10-2019
Zaaknummer(s): 2019/156
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een psychiater, die in een Pro Justitia rapport over klager heeft uitgebracht. Klager verwijt de psychiater onder andere niet binnen de grenzen van zijn opdracht gebleven te zijn en daardoor partijdig te hebben gehandeld, ten onrechte heeft geconstateerd dat sprake is van een ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis, ten onrechte het rapport van een neuropsycholoog bij de rapportage heeft betrokken en ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een milieuonderzoeker dat is opgesteld door een onderzoeker die vooringenomen en partijdig is geweest. Verweerder voert verweer. Naar het oordeel van het college is de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 1 april 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

psychiater,

(destijds) werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 28 augustus 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer van 17 september 2019 behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder is werkzaam als psychiater. In opdracht van de rechter-commissaris strafzaken heeft verweerder samen met een gezondheidszorgpsycholoog (verweerster in de zaak met kenmerk 2019/157) op 13 januari 2017 een Pro-Justitia rapportage (hierna: de rapportage) uitgebracht.

In het rapport staat onder meer het volgende vermeld (met verbetering van typefouten),

voor zover hier van belang:

“(…)

5.4. Psychiatrisch onderzoek in engere zin

Betrokkene is een 41-jarige, verzorgd uitziende man met een zeer vriendelijke, niet stoere uitstraling. Hij maakt op een directe en enigszins aanklampende wijze contact. Dit wordt door onderzoeker niet als afhankelijk maar als dwingend ervaren. Het oogcontact is normaal. Zijn psychomotoriek is rustig. Hoewel zijn gezichtsuitdrukking nauwelijks spanning vertolkt, wordt dit af en toe wel waargenomen in zijn lichaamshouding. Hij gaat dan rechtop zitten of komt dichterbij. Dit draagt bij aan de nadruk die hij wil leggen op zijn boodschap. De sterke gerichtheid op contact vertaalt zich niet in verdieping van het contact. Na enige tijd wordt duidelijk dat betrokkene onderzoeker gebruikt om zijn doelen te bereiken en daartoe zijn sociale vaardigheden aanwendt.

(…)

Betrokkene is ook nu nog overtuigd van allerlei complotten en door hem begrepen feiten waarvan hij indertijd de recherche wilde overtuigen. De vervorming van de realiteitstoetsing nadert op die domeinen de kwaliteit van een waan, zonder dat er sprake is van verdere psychotische ontregeling. De sterke overtuiging van eigen gelijk, het onvermogen om de visie van de ander toe te laten en het zichzelf centraal stellen als persoon die de werkelijkheid begrijpt, deze aspecten dragen bij aan de totstandkoming van deze gebrekkige realiteitstoetsing. De intelligentie van betrokkene wordt lager dan gemiddeld geschat, mede op basis van een beperkt logisch redeneervermogen, het frequent foutief gebruik van ingewikkelde woorden en het nagenoeg afwezige vermogen om gebruik te maken van informatie van de ander. (…)

Betrokkene lijkt nauwelijks in duurzame verbinding te staan met anderen, waardoor hij zich steeds opnieuw moet wenden tot een ander.

5.6. Diagnostische beschouwing

(…)

Oppervlakkig contact met betrokkene leidt tot het beeld van een vriendelijke, sociaal aangepaste en beheerste man, die zich inzet voor zijn omgeving en de ander. Naarmate het onderzoek vordert, valt met name de discrepantie tussen zijn zelfpresentatie en de feitelijke omstandigheden op.

(…)

Het is deze discrepantie die de kern vormt van de door onderzoeker gesignaleerde psychische problematiek. De oorzaak van deze discrepantie wordt gezocht in een zeer verstoord zelfbeeld, waarin grootheidsideeën en gebrek aan zelfkritisch vermogen een hoofdrol spelen.

Deze aspecten vormen de tegenhanger van het in feitelijke zin sociaal-maatschappelijk falen.

(…)

Deze omstandigheden worden niet gereflecteerd in het verhaal dat betrokkene van zichzelf schetst, noch in zjin toekomstbeeld.

Dit wekt bevreemding bij de luisteraar, zozeer zelfs, dat gedacht wordt aan psychotische problematiek.

(…)

Uit psychologisch en neuropsychologisch onderzoek komt naar voren dat er sprake is van ernstige executieve functiestoornissen (…). Met name informatieverwerking, waarbij belangrijke en minder belangrijke informatie gefilterd dient te worden blijkt bij betrokkenen problematisch te verlopen. Dit draagt bij aan het construeren van een werkelijkheid die sterkt afwijkt van de realiteit. Aangezien betrokkene zich nauwelijks laat bijsturen door anderen – hetgeen samenhangt met zijn persoonlijkheidsproblematiek – wordt de waanvorming hierdoor mede in de hand gewerkt. De cognitieve problemen zijn zodanig ernstig, dat deze geclassificeerd kunnen worden als cognitieve stoornis, niet anderszins omschreven.

Het is onderzoeker niet gelukt een meer persoonlijk contact te krijgen met betrokkene. Pogingen daartoe leidden tot onrust bij hem. Hoewel hij zich sociaal opstelt, blijkt deze opstelling slechts een oppervlakkige laag, terwijl daadwerkelijk contact nagenoeg onmogelijk is. Betrokkene lijkt de wereld om hem heen te wantrouwen, ook al gaat hij op een naïef aandoende wijze contact aan met de ander. Er is sprake van een fundamenteel gebrek om zich te verbinden. Een gevolg hiervan is dat hij ook nauwelijks zich heeft op ‘wie hij is’. Er is sprake van een gebrekkige identiteit, terwijl hij deze leemte opvult met grootse verhalen.

Een dergelijke dynamiek doet ernstige hechtingsproblematiek vermoeden. Een basale zekerheid lijkt bij betrokkene te ontbreken. Een oorzaak hiervan kan gezocht worden in de ernstig verstoorde situatie waarin betrokkene opgroeide. In de thuissituatie was sprake van agressie en geweld. Betrokkene heeft geen betrouwbare anderen om zich heen gehad, aan wie hij zich kon spiegelen, waardoor hij een meer stabiele identiteit had kunnen opbouwen.

(…)

De wijze waarop betrokkene in het leven staat en deze wereld op een vervormde wijze begrijpt en tegemoet treedt, wijst in de richting van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, als uitvloeisel van scheefgroei wegens gebrek aan een stabiele context om in op te groeien.

(…)

Classificerend kan gesproken worden van een narcistische persoonlijkheidsstoornis, terwijl beschrijvend sprake is van een beperkt en in slechte omstandigheden tot wasdom gekomen man, die onvoldoende richting kan geven aan zijn leven, waardoor hij beïnvloedbaar is voor ideeën waaraan hij identiteit kan ontleden. Daarnaast worden anti-sociale kenmerken in zijn gedrag waargenomen.

(…)

Samenvattend kan er dus gesproken worden van ernstige persoonlijkheidsproblematiek als gevolg van hechtingsproblematiek, naast een cognitieve stoornis in de vorm van problemen in de informatieverwerking. Als betrokkene onder druk komt te staan, leidt deze combinatie van problemen tot een gebrekkige realiteitstoetsing. Er zijn evenwel geen aanwijzingen voor een chronisch psychotische ontregeling.

(…)”. 

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder de gedragscode NRGD heeft geschonden door:

1.    in het PBC-rapport niet zijn verplichte NRGD-registratie op te nemen;

2.    gegevens die vertrouwelijk waren en bestemd waren voor de advocaat van klager via de rapportage inzichtelijk heeft gemaakt aan de rechtbank en de Officier van Justitie en daarmee inbreuk heeft gemaakt op klagers rechten;

3.    ten onrechte geen contact heeft gelegd met de bron van de door verweerder opgenomen informatie, namelijk de E recherche te F;

4.    door niet binnen de grenzen van de opdracht te blijven en daarmee partijdig heeft gehandeld;

5.    ten onrechte te constateren dat het denken bij tijden een waanachtig karakter heeft (maar dat er geen sprake is van een psychose, psychotische ontregeling);

6.    ten onrechte te constateren dat sprake is van een zeer ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis;

7.    ten onrechte heeft geconcludeerd dat de empathie [van klager] op zowel cognitief, maar vooral affectief gebied te kort schiet;

8.    ten onrechte het rapport van de klinisch neuropsycholoog bij de rapportage heeft betrokken;

9.    ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een milieuonderzoek dat is opgesteld door een onderzoeker die vooringenomen en partijdig is geweest.

Ter onderbouwing van zijn klacht stelt klager (onder meer) dat de NRGD-gedragscode vereist dat het NRGD-registratienummer van de onderzoeker wordt vermeld in de rapportage.

Volgens klager heeft verweerder ten onrechte – slechts op basis van de uitspraak dat hij informant was voor de Federale Recheche te F met positief resultaat – gesteld dat bij hem sprake was van een waanachtig karakter in zijn spreken.

Voor zover nodig wordt hieronder nader op het standpunt van klager ingegaan.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

Ter onderbouwing van zijn verweer voert verweerder (onder meer) aan dat van een NRGD-registratie van de hulpverlener sprake moet zijn om te kunnen werken bij het G. Anders dan bij een ambulant opgestelde rapportage wordt niet standaard een NRGD-registratie opgenomen. Verweerder betwist dat hij via de rapportage aan de rechtbank en de Officier van Justitie inzage heeft gegeven in vertrouwelijke gegevens die bestemd waren voor de advocaat van klager. Klager heeft zelf gevraagd om het kopieëren van stukken en verweerder zelf informatie verstrekt en erop aangedrongen die informatie te betrekken bij het onderzoek. Volgens verweerder heeft hij in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat het denken van klager een waanachtig karakter had, de empathie van klager op vooral affectief niveau te kort schiet en sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis.

Voor zover nodig wordt hieronder nader op het verweer van klager ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Bij de beoordeling van de vraag of een rapportage van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen de volgende criteria in aanmerking te worden genomen (zie onder meer de beslissing van het CTG van 7 maart 2017 [1] ):

1.         het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.         het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.         in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.         het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust daaronder begrepen de gebruikelijke literatuur en de geconsulteerde personen;

5.         de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.2.      Het college zal de klachten, die alle betrekking hebben op de door verweerder opgestelde rapportage gezamenlijk behandelen. De (mede) door verweerder opgestelde rapportage voldoet naar het oordeel van het college aan de hierboven genoemde criteria.

5.3.      De psychiatrische expertise is uitgevoerd zoals redelijkerwijs verwacht mocht worden van verweerder. Het doel van de psychiatrische expertise was, anders dan klager lijkt te veronderstellen, niet het doen van waarheidsvinding, maar het beoordelen of er sprake was van (onder meer) een psychiatrische aandoening. Anders dan klager stelt, hoefde verweerder dan ook geen contact op te nemen met de recherche in F (E).

Verweerder heeft in redelijkheid kunnen komen tot zijn conclusie dat sprake was van een waanachtig karakter in het spreken, een ernstige narcistische persoonlijkheidsstoornis en dat de empathie bij klager op vooral affectief gebied te kort schiet. Wellicht ten overvloede merkt het college op dat door verweerder in de rapportage duidelijk is aangegeven waar informatie gemist wordt of verschilt met de van klager ontvangen informatie. Ook de conclusie van verweerder met betrekking tot de uitkomst van het intelligentieonderzoek is logisch te volgen. Het was verweerder daarbij toegestaan aanvullend neuropsychologisch onderzoek te vragen.

5.4.      Evenmin heeft het college kunnen vaststellen dat verweerder bij het opstellen van de rapportage buiten de opdracht of buiten zijn bevoegdheid is getreden, bijvoorbeeld door niet zijn NRGD-registratienummer in het rapport te vermelden. Gelet op de NRGD-gedragscode was het weliswaar beter geweest het NRGD-registratienummer wel te vermelden in de rapportage, maar het achterwege laten daarvan is van onvoldoende belang om verweerder daar een tuchtrechtelijk verwijt van te maken. Ook heeft het college niet kunnen vaststellen dat verweerder buiten de opdracht of buiten zijn bevoegdheid is getreden door gebruik te maken van een partijdige en niet-onafhankelijke milieuonderzoeker, zoals klager stelt. Overigens merkt het college dat op van partijdigheid en niet-onafhankelijkheid van de milieuonderzoeker op geen enkele manier is gebleken. De door klager aangehaalde voorbeelden waarom dat wel zo zou zijn omdat gebruik is gemaakt van naar zijn idee onbetrouwbare familieleden als referent, kunnen naar het oordeel van het college niet tot die conclusie leiden. Tot slot heeft het college niet kunnen vaststellen dat verweerder het recht van klager op vrij verkeer met zijn raadsman geschonden heeft.

5.5.      Op basis van de stukken en hetgeen ter gelegenheid van het mondeling vooronderzoek naar voren is gekomen, is het college van oordeel dat verweerder tijdens zijn onderzoek veel oog heeft gehad voor zaken in het levensverhaal van klager die weliswaar opvallend zijn, zonder die direct als psychiatrisch te bestempelen en zonder een waarde-oordeel te geven over de juistheid ervan. Het college is van oordeel dat verweerder zich goed heeft verdiept in de casus van klager.

5.6.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk (in al haar onderdelen) ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 22 oktober 2019 door:

R.A. Dozy, voorzitter,

C.M. Sonnenberg en J.M.C. van Dam, leden-arts,

bijgestaan door A. Kerstens, secretaris.

WG    secretaris                                                                                    WG     voorzitter


[1] ECLI:NL:TGZCTG:2017:74