ECLI:NL:TGZRAMS:2019:170 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/010

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:170
Datum uitspraak: 23-08-2019
Datum publicatie: 23-08-2019
Zaaknummer(s): 2019/010
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder, verpleegkundige, bij toediening anti-psychotica depots misbruik van machtpositie te hebben gemaakt en hem onheus te hebben bejegend. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 9 januari 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

verpleegkundige,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r .

1.         De procedure

1.1.      Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het in het Engels opgestelde klaagschrift met de bijlage;

-                      de Nederlands vertaling van het klaagschrift met de bijlage, ingekomen op 8 maart 2019;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 8 juli 2019 gehouden vooronderzoek;

1.2.      De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager is onder behandeling bij het team Vroege Interventie Psychose (VIP), onderdeel van D. Klager heeft daar een behandelend psychiater en een case-manager. Verweerder was tot 1 maart 2019 als verpleegkundige werkzaam bij D.

2.2.      Verweerder diende volgens een vast schema depot medicatie toe bij klager.

2.3.      Op 31 december 2018 is een e-mail aan klager gezonden met het bericht dat zijn depot voor die dag gepland stond. Klager was toen op vakantie (tevens was het oudejaarsavond).

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1)    het depot van 31 december 2018 heeft gepland zonder een voorafgaande waarschuwing van tenminste 24 uur, terwijl klager vooraf te kennen had gegeven dat hij tijdig geïnformeerd wilde worden en via zijn case-manager zijn e-mail adres had doorgegeven aan zijn psychiater;

2)    misbruik van zijn autoriteit heeft gemaakt door te zeggen dat het aan hem is om te beslissen of klager zijn medicatie nodig heeft;

3)    een omgeving heeft gecreëerd van angst, destabilisatie en het zaaien van tweedracht in zijn thuisomgeving;

4)    psychologisch misbruik heeft gepleegd door tijdens het injecteren ongepaste opmerkingen te maken.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

Klachtonderdeel 1

5.1.      Verweerder heeft aangevoerd dat tijdens de ochtendvergadering van 31 december 2018 bleek dat klager die dag, althans op korte termijn, een depot diende te krijgen. De data waarop de depots moeten worden verstrekt, zijn volgens verweerder vooraf bepaalde data, die in principe in overleg met de betrokkene worden vastgesteld, zolang ze maar op regelmatige basis worden gegeven. Dit in verband met de gewenste medicatiespiegels. De herinneringsmail was een extra service, maar in principe had klager moeten weten dat hij die week zijn depot zou moeten komen halen. Omdat er op oudejaarsavond gewerkt wordt, had klager zijn depot die dag gewoon kunnen ophalen, indien hij in het land was. Volgens verweerder heeft de mail van klager dat hij die week niet in het land was, hem niet bereikt. Hij had deze gestuurd naar zijn casemanager, maar die was die week ook niet aanwezig. Overigens was de herinneringsmail qua vorm en inhoud meer een uitnodigende mail. Klager heeft deze helaas niet bij de stukken gevoegd, terwijl verweerder hier niet meer bij kan, omdat hij niet meer bij D werkt. Er was dus geen probleem als het depot vanwege de afwezigheid van klager iets later zou worden opgehaald, aldus steeds verweerder.

5.2.      Het college overweegt dat de omstandigheid dat patiënten op deze wijze worden bericht over de datum en de tijd van het nieuwe depot, die volgens een vast schema worden gegeven, een normale gang van zaken is. Het was verweerder kennelijk niet bekend dat klager op vakantie was, dus hier had hij bij het schrijven van zijn mail geen rekening kunnen houden. Omdat de mail van 31 december 2018 door klager verder niet is ingebracht als bewijsstuk valt hier verder ook niets te zeggen over de geoorloofdheid van de tekst van deze mail. Dit klachtonderdeel faalt daarom.

Klachtonderdelen 2, 3 en 4

5.3.      Het college constateert dat klager deze klachtonderdelen niet of nauwelijks feitelijk heeft onderbouwd, zodat het voor lastig te begrijpen is welke verwijten verweerder concreet worden gemaakt. Verweerder heeft meer algemeen aangegeven dat het mogelijk aan het ziektebeeld van klager ligt dat hij bepaalde zaken uit de omgang met verweerder negatief interpreteert. Zo is het volgens verweerder niet aan hem om te beslissen of klager medicatie nodig heeft en zegt hij dit ook nooit tegen de patiënten. Het voorschrijven van medicatie is de taak van de psychiater. Ook heeft verweerder geen mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de familie van klager. Wat betreft de opmerking dat klager het “liever in zijn bil heeft” veronderstelt verweerder dat dit te maken heeft met de keuze voor de locatie van de depotinjectie (in de armspier of in de bilspier). Verweerder bespreekt dit altijd met zijn patiënten en kan dit dus ook met klager hebben besproken, hetgeen door klager mogelijk verkeerd is geïnterpreteerd.

5.4.      Op grond van de summiere feitelijke onderbouwing van de klachtonderdelen kan het college verweerder wat betreft deze klachtonderdelen geen tuchtrechtelijk verwijt maken.

5.5.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klachtonderdelen geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college wijst de klacht af.

Aldus beslist op 23 augustus 2019 door:

J. Recourt, voorzitter,

M. Mansfeld en P.A. Arnold, leden-verpleegkundige,

bijgestaan door C. Neve, secretaris.

WG secretaris                                                                                            WG  voorzitter