ECLI:NL:TGZCTG:2019:310 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.128

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:310
Datum uitspraak: 17-12-2019
Datum publicatie: 18-12-2019
Zaaknummer(s): c2019.128
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Verweerster heeft in opdracht van de rechter-commissaris een multidisciplinaire pro justitia rapportage opgesteld. Klager verwijt verweerster onder meer ongefundeerd handelen en hij vindt dat zij hem niet objectief heeft beoordeeld en vooringenomen was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.128 van:

A., wonende te B.,

appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 20 februari 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen D. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 mei 2019, onder nummer 053/2018A, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken A./E. (C2019.127) en A./F. (C2019.129) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 december 2019, alwaar klager is verschenen.

De gz-psycholoog is met kennisgeving niet ter terechtzitting verschenen.

Klager heeft ter zitting zijn standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster is door de rechter-commissaris als gedragsdeskundige benoemd en heeft in opdracht van de rechter-commissaris klager, geboren in 1980, psychologisch onderzocht in de periode maart/april 2012. Verweerster heeft haar bevindingen vastgelegd in een multidisciplinaire pro justitia rapportage d.d. 16 mei 2012. In deze rapportage heeft verweerster haar onderzoeksopzet vermeld, heeft zij verslag gedaan van de biografische en gezondheids- en verslavingsanamnese en van klinisch-psychologisch en testpsychologisch onderzoek. Daarna heeft zij haar differentiaal diagnostische overwegingen en haar forensisch psychologische beschouwing weergegeven. Tot slot heeft zij de haar gestelde vragen beantwoord. Zij heeft overleg gehad met haar mederapporteur, een psychiater. De onderzoeksbevindingen kwamen overeen. Verweerster heeft het advies met klager doorgesproken, waarbij klager aangaf het eens te zijn met haar advies.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- ongefundeerd handelen, diagnosticeren en aanzetten tot behandelen. Verweerster heeft door haar manier van kleden veroordelend en intimiderend opgetreden. Zij heeft gebeurtenissen die echt hebben plaatsgevonden omschreven als bizar. Ze beoordeelde klager niet objectief en was vooringenomen.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert - zakelijk weergegeven - aan dat haar geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor zover nodig zal hieronder nader op het verweer worden ingegaan.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1       Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2       Bij de beoordeling van de vraag of een rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

1.      Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.      Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.      In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.      Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.      De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3       Verweerster heeft klager uitgebreid onderzocht. Daarbij heeft zij helder uiteengezet hoe zij tot haar conclusie is gekomen en aansluitend daarop een behandeling heeft geadviseerd.

Voor zover klager stelt dat verweerster veroordelend en intimiderend is opgetreden, is deze stelling onvoldoende onderbouwd. De enkele beschrijving van het uiterlijk van verweerster door klager kan niet gezien worden als een deugdelijke onderbouwing. Evenmin is aannemelijk geworden dat verweerster niet objectief en vooringenomen zou zijn. Uit het rapport blijkt dat verweerster zorgvuldig te werk is gegaan. Zij heeft klager onderzocht, heeft informatie uit een verklaring van de vader van klager en de verklaring van beide ouders van klager aan de mederapporteur meegewogen. Zij heeft vervolgens in redelijkheid tot de gestelde diagnose kunnen komen waarbij het college niet gebleken is van vooringenomenheid dan wel dat verweerster niet objectief zou zijn. Zij heeft beschreven dat de ideeën van klager irreëel aandoen en een aanwijzing zijn voor wanen. Klager is gepreoccupeerd met deze wanen die zo sterk zijn dat hij niet meer in de realiteit staat. Op basis van haar totale onderzoek heeft zij in haar rapport voorts differentiaaldiagnostische overwegingen beschreven.

Kortom, het college is van oordeel dat verweersters rapportage aan de hierboven genoemde criteria voldoet waarbij verweerster in redelijkheid tot haar conclusie en diagnose heeft kunnen komen.

5.4              Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De gz-psycholoog verwijst in haar verweerschrift in beroep naar hetgeen zij in eerste aanleg heeft aangevoerd en concludeert daarmee tot verwerping van het beroep van klager.

4.3       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de gz-psycholoog nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2019 heeft klager zijn standpunt nader toegelicht. De gz-psycholoog is niet ter terechtzitting verschenen.

4.5       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;

A.R.O. Mooy en R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en E.D. Berkvens en

B. van Giessen, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.