ECLI:NL:TGZCTG:2019:304 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.125

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:304
Datum uitspraak: 17-12-2019
Datum publicatie: 18-12-2019
Zaaknummer(s): c2019.125
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Klager verwijt verweerster dat zij een brief voor een cliënte heeft opgesteld die door die cliënte in een tegen klager gerichte strafprocedure is ingebracht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft het verwijt van klager dat verweerster de brief heeft opgesteld waarbij zij zich niet heeft beperkt tot vermelding van noodzakelijke gegevens waardoor zij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling gegrond verklaard en verweerster ter zake de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het verwijt van klager dat het rapport van verweerster niet voldoet aan de eisen die daaraan kunnen worden gesteld acht het Regionaal Tuchtcollege niet gegrond nu er volgens dat college geen sprake was van een rapport. Het Centraal Tuchtcollege volgt dit oordeel en verwerpt het beroep van klager tegen de ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel. Verweerster berust in de gegrondverklaring van de andere klachtonderdelen zodat de maatregel van waarschuwing gehandhaafd blijft.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.125 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen  

C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 9 oktober 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 april 2019, onder nummer 289/2018, heeft dat College de klacht deels gegrond verklaard en aan de gz-psycholoog ter zake van het gegrond verklaarde deel de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

Het Centraal Tuchtcollege heeft van beide partijen nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met een andere zaak tussen dezelfde partijen (C2019.253) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 december 2019, waar zijn verschenen klager, en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Brouwer voornoemd.

Zowel klager als de gemachtigde van de gz-psycholoog hebben hun standpunten nader toegelicht. Klager heeft dat mede gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster is werkzaam als eerstelijnspsycholoog en GZ-psycholoog. Klager beklaagt zich over een brief d.d. 27 mei 2016 die verweerster heeft opgesteld ten behoeve van een cliënte die zij behandelde. Op verzoek van cliënte heeft verweerster deze brief opgesteld. De inhoud hiervan luidt als volgt:

“Geachte heer, mevrouw,

Bij deze laat ik u weten dat ik in september 2014 de diagnose PTSS gesteld heb bij mijn cliënte E.

As I 309.81 Post Traumatische Stressstoornis

Er was sprake van herbelevingen, nachtmerries en een groot gevoel van onveiligheid. Dit had een invaliderend effect op cliënte’s leven.

Cliënte is sinds begin september 2014 bij mij in behandeling.

De rechtszaak zorgt voor onrust. Herstel van mijn cliënte hangt mede af van de duur en het verloop van de zaak.

Er op vertrouwend u van dienst te zijn geweest (….)“

Deze brief is door de cliënte van verweerster ingediend in een tegen klager gerichte strafprocedure waarin de cliënte de benadeelde partij is. De advocaat van klager heeft een verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak. Dit verzoek is door het hof afgewezen.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven:

a.      dat zij in strijd met de voor haar geldende beroepscodes en richtlijnen ten behoeve van haar cliënte een geneeskundige verklaring heeft opgesteld en verstrekt. Het handelen van verweerster klemt te meer nu uit de verklaring blijkt dat (kennelijk op verzoek van cliënte) deze is gericht aan de raadsheren van het hof die destijds zijn zaak inhoudelijk behandelden. De verklaring is moedwillig opgemaakt om te gebruiken in een juridische procedure;

b.      dat zij een rapport heeft uitgebracht dat niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden;

c.       dat zij zich niet beperkt heeft tot vermelding van noodzakelijke gegevens, zij laat zich uit over de strafzaak;

d.       dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zij voert aan dat de brief niet kan worden gekwalificeerd als een geneeskundige verklaring in de zin van de KNMG-richtlijn omgaan met medische gegevens van 2016. Verweerster heeft immers geen waardeoordeel gegeven, maar de gestelde diagnose vermeld. Voorts constateerde verweerster toename in PTSS-klachten ten tijde van de behandeling van de procedure en heeft die constatering eveneens vermeld. Verweerster heeft evenmin gehandeld in strijd met de Beroepscode voor Psychologen van het NIP. Verweerster heeft zich als psycholoog bij het opstellen van de brief beperkt tot wat zij als behandelend psycholoog heeft kunnen vaststellen, namelijk de diagnose, en zij heeft het effect van stressverhogende omstandigheden op herstel vermeld.

Anders dan klager stelt is er geen sprake van een rapportage. De brief van verweerster hoeft dan ook niet aan de criteria te voldoen die aan een rapportage worden gesteld.

Verweerster ziet niet in hoe zij met de brief de belangen van klager heeft geschaad. Zij laat zich op geen enkele wijze uit over de strafprocedure maar geeft slechts aan dat zij een toename van de klachten constateert. Verweerster ziet niet in hoe er sprake is van belangenverstrengeling. De suggestie van klager dat zij belang zou hebben bij een schadevergoeding die aan haar cliënte wordt uitgekeerd, ervaart zij als een aantasting van haar integriteit.

Achteraf had verweerster er wellicht beter aan gedaan om de rechtszaak niet te vermelden, maar had zij in algemene zin kunnen vermelden dat omstandigheden die stress veroorzaken het herstel voor haar cliënte kunnen belemmeren.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1       Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2       Klachtonderdeel 3.b is ongegrond nu er geen sprake is van een rapportage.

5.3       De overige klachtonderdelen kunnen gezamenlijk worden behandeld. Klager heeft een document overgelegd van het NIP genaamd “Waarom een behandelend psycholoog geen verklaring afgeeft”. Dat document dateert op zichzelf uit 2018, dus van na de in deze zaak afgegeven verklaring, maar de in dit stuk weergegeven norm gold ook in 2016 voor de beroepsgroep van gz-psychologen. Destijds was namelijk op de website van het Nederlands instituut voor Psychologen (NIP) onder het kopje “Het afgeven van een verklaring door een psycholoog” bij “Veelgestelde vragen” een standpunt ingenomen waarin het NIP het afgeven van een verklaring aan de cliënt uitdrukkelijk afraadt wanneer daar een direct juridisch of materieel belang mee is gediend. Verder gold in 2016, al jaren, ook voor gz-psychologen de tuchtrechtelijke norm die is ontwikkeld door en voor artsen. Daarin is met name vermeld dat een behandelaar geen waardeoordeel moet geven.

5.4       De NIP verbood en verbiedt het afgeven van een verklaring niet, maar raadt het wel uitdrukkelijk af. Verweerster had, als zij desondanks een verklaring wilde afgeven voor haar cliënte, zich terughoudend moeten opstellen en zich moeten beperken tot objectieve informatie. Als verweerster zich tot de eerste onderdelen van de verklaring had beperkt, had dat de toets der kritiek kunnen doorstaan. Met de opmerking “Herstel van cliënte hangt mede af van de duur en het verloop van de zaak” heeft verweerster daar echter een waardeoordeel aan toegevoegd. Zoals hierboven vermeld, is dat niet toegestaan. Door iets te zeggen over de voortgang van de strafzaak, waarin (tegenstrijdige) belangen speelden van haar cliënte enerzijds en klager anderzijds, heeft verweerster voorts voeding gegeven aan de indruk bij klager dat verweerster als belangenbehartiger van het mogelijke slachtoffer in de strafzaak is opgetreden.

5.5       Het afgeven van een verklaring op een manier die niet is toegestaan, is een veel gemaakte fout. Enerzijds heeft het college uit de behandeling ter zitting niet echt de indruk gekregen dat verweerster zich goed had beraden op de vraag of zij een verklaring kon afgeven en zo ja, hoe. Anderzijds is de normoverschrijding beperkt en is het college er wel van overtuigd dat verweerster dit niet nogmaals zal doen. Alles tegen elkaar afgewogen is een waarschuwing passend.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       De oorspronkelijke klacht bestond uit vier onderdelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft drie van de vier klachtonderdelen gegrond verklaard en aan de gz-psycholoog ter zake een waarschuwing opgelegd. Het beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van het tweede klachtonderdeel waarmee de gz-psycholoog wordt verweten dat het door haar opgestelde rapport niet voldoet aan de eisen. Klager verzoekt het Centraal Tuchtcollege ook dit laatste klachtonderdeel gegrond te verklaren en aan de gz-psycholoog een (zwaardere) maatregel op te leggen. Voorts verzoekt klager de motivering van de gegrond verklaarde klachtonderdelen te wijzigen door te overwegen dat klager nadelige gevolgen heeft ondervonden of heeft kunnen ondervinden door de verklaring waarover deze klacht gaat. De gz-psycholoog berust in de gegrondverklaring van de drie klachtonderdelen en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.2       In beroep is het tweede klachtonderdeel nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van het in eerste aanleg door partijen over dat klachtonderdeel schriftelijk en mondeling gevoerde debat.

4.3       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 december 2019 is dat debat voortgezet.

4.4       Het Centraal Tuchtcollege ziet, naar aanleiding van het verzoek van klager om, kennelijk op grond van artikel 74 lid 4 Wet BIG, de motivering van de in eerste aanleg gegrond verklaarde klachtonderdelen te wijzigen of aan te passen, daartoe geen reden. De overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege ter zake dragen dat oordeel.

4.5       De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege ook voor het overige niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

verstaat dat de maatregel van waarschuwing gehandhaafd blijft.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;

A.R.O. Mooy en R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en E.D. Berkvens en

B. van Giessen, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.