ECLI:NL:TGZCTG:2019:294 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.098

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:294
Datum uitspraak: 05-12-2019
Datum publicatie: 05-12-2019
Zaaknummer(s): c2019.098
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster werd in 2016 patiënte in de huisartsenpraktijk van verweerder. In november 2017 heeft verweerder de behandelovereenkomsten met klaagster in verband met een vertrouwensbreuk per 21 december 2017 opgezegd. In een eerdere tuchtprocedure heeft het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven de daartegen door klaagster ingestelde klacht deels gegrond verklaard en aan verweerder een waarschuwing opgelegd. Nadien heeft verweerder aan klaagster een aantal brieven gestuurd over het vinden van een nieuwe huisarts. Klaagster verwijt verweerder in deze procedure onder andere dat de volharding in de eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst die niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen, en de weigering van zorg. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in het de overwegingen en beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt het door klaagster ingestelde beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.098 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 17 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 april 2019, na behandeling van de zaak in raadkamer, onder nummer 18150, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 november 2019, waar zijn verschenen klaagster en de arts, laatstgenoemde bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer. De zaak is over en weer bepleit.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster werd in september 2016 patiënt in de huisartsenpraktijk van verweerder.

Bij brief van 28 november 2017 heeft verweerder de behandelovereenkomst met klaagster in verband met een vertrouwensbreuk per 21 december 2017 opgezegd.

Op 23 januari 2018 heeft klaagster een klacht tegen verweerder bij het Regionaal tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven (onder dossiernummer 1815) ingediend. Eén van de vier klachtonderdelen betrof het verwijt dat verweerder ten onrechte eenzijdig de behandelovereenkomst met klaagster had opgezegd.

Bij beslissing van 23 mei 2018 heeft het tuchtcollege de opzegging door verweerder getoetst aan de KNMG richtlijn “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelovereenkomst” en - voor zover relevant - overwogen:

“Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is de KNMG richtlijn: “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelovereenkomst” van belang, in welke richtlijn staat opgenomen dat een behandelovereenkomst slechts onder bepaalde voorwaarden kan worden beëindigd.

Het betreft de volgende vier voorwaarden:

a)      de patiënt gedraagt zich onheus of agressief jegens de arts of anderen;

b)      de patiënt weigert aan de behandeling mee te werken;

c)      de patiënt weigert voortdurend de rekening te betalen;

d)      de arts heeft een aanmerkelijk belang bij het beëindigen van de    behandelovereenkomst en wel zodanig dat voortzetting van de overeenkomst redelijkerwijs van hem niet kan worden gevergd.

Als aan een van deze voorwaarden is voldaan, mag de zorgverlener de behandelovereenkomst opzeggen, maar dient hij daarbij wel verschillende zorgvuldigheidseisen in acht te nemen.

Ter toetsing van het college staat dan ook de vraag of in de onderhavige situatie aan één van deze voorwaarden is voldaan en indien dat het geval is, of de zorgvuldigheidseisen in acht zijn genomen.

Het college stelt vast dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in de voorwaarden genoemd onder a), b) en c). Derhalve zal het college dienen te toetsen of verweerder een aanmerkelijk belang had bij het beëindigen van de behandelovereenkomst als onder voorwaarde d) genoemd. Het college neemt hierbij het volgende in aanmerking.

Als een arts - zoals in dit geval verweerder - constateert dat de relatie met de patiënt - klaagster - moeizaam is, dat de patiënt haar eigen gang gaat (bijvoorbeeld met betrekking tot de medicatie en het zelf injecteren van pijnstilling) en de adviezen negeert, kan dat voor de arts aanleiding zijn aan te dringen op verandering. De afspraken die daartoe worden gemaakt moeten schriftelijk worden vastgelegd (en hiervan moet aantekening worden gemaakt in het dossier). De arts dient de patiënt - schriftelijk - te waarschuwen dat als het gedrag niet verandert of de plichten niet worden nageleefd, de behandelovereenkomst wordt beëindigd.

Als de patiënt het gedrag niet verandert en de arts gaat tot opzegging over dan moet hij daarvoor een redelijke termijn in acht nemen.

Het college stelt vast dat van een herhaaldelijk aandringen of waarschuwen door verweerder niet is gebleken; er is vanuit het niets op 28 november 2017 opgezegd. Een opzegging waar klaagster zich niet op heeft kunnen instellen of voorbereiden en met een opzegtermijn van drie weken (28 november tot 21 december 2017) is een termijn die onder voornoemde omstandigheden niet als redelijk te beschouwen is.

Nu verweerder niet aan de in de richtlijn genoemde voorwaarden heeft voldaan is dit klachtonderdeel gegrond.”

De overige klachtonderdelen werden ongegrond verklaard. Aan verweerder werd een waarschuwing opgelegd.

Op 17 mei 2018 ontving verweerder een e-mail van de zorgverzekeraar van klaagster waarin onder meer staat vermeld dat er afspraken zijn gemaakt “die ertoe zouden moeten leiden dat klaagster naar een andere huisartsenpraktijk zou overstappen” maar dat klaagster dat niet heeft gedaan. 

Bij brief van 5 juni 2018 schreef verweerder aan klaagster:

“Naar aanleiding van gesprekken met uw zorgverzekeraar [naam zorgverzekeraar] en het verzoek van [naam zorgverzekeraar] om nog een laatste keer uw herhaalmedicatie voor te schrijven, heb ik hier vorige week gehoor aan gegeven. Hierbij wil ik u waarschuwen dat het, in samenspraak met [naam zorgverzekeraar] ook, de laatste keer is dat ik deze medicijnen aan u voorschrijf. U heeft nu 3 maanden de tijd om zich aan te melden bij een nieuwe huisarts. [naam zorgverzekeraar] heeft tegen mij aangegeven u nogmaals met alle inzet te helpen bij het vinden van een nieuwe huisarts en deze 3 maanden moet hierbij ruim voldoende tijd zijn.”

Bij brieven van 9 juli en 14 augustus 2018 heeft verweerder klaagster aan de brief van 5 juni 2018 herinnerd en haar medegedeeld dat zij nog 2 maanden respectievelijk 2 weken de tijd heeft om een andere huisarts te vinden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder:

1)      het obstinaat en pertinent volharden in de eenzijdige opzegging van de behandelovereenkomst die niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen;

2)      volledige weigering van zorg in alle aspecten;

3)      enkel aangetekende brieven te sturen met 3 maanden termijn en herhalingen hierop zonder motivatie danwel zorgvuldige gronden;

4)      opzettelijke nalatigheid die schade aan haar gezondheid toebrengt;

5)      het niet (wensen te) erkennen van zijn beperkingen door niet enkel te weigeren zorg te verlenen maar ook niet bij gebrek aan inzicht door te verwijzen naar een specialist;

6)      obstructie van zorg door specialisten of anderszins behandelaars;

7)      opzettelijk en herhaaldelijk onttrekking van belangrijke medicatie;

8)      opzettelijk veroorzaken van gezondheidsrisico’s door medicatie te ontzeggen;

9)      het handhaven van beklaagde en gegrond verklaarde klachten inzake valse diagnoses en weigering tot aanpassing van het medisch dossier, ondanks toezeggingen.

Ter toelichting op deze verwijten, geeft klaagster aan dat verweerder geen opvolging heeft gegeven aan de vereiste voortgezette zorgplicht en dat haar klacht uitdrukkelijk de tweede opzeggingsbrief met twee opvolgende brieven betreft, die enkel op sommaties lijken en niet voldoen aan de KNMG richtlijnen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft als verweer - kort en zakelijk weergegeven -  het volgende opgeworpen.

De uitspraak van het tuchtcollege van 23 mei 2018 (onder nummer 1815) waarin met zoveel woorden wordt bevestigd dat er sprake is van voldoende zwaarwegende redenen om de behandelovereenkomst te beëindigen, heeft niet tot gevolg dat de behandelovereenkomst dient te worden voortgezet. Daarbij komt dat de relatie nog eens extra verstoord is geraakt door de procedure en door alles wat klaagster verweerder daarin heeft verweten. Die relatie kan nooit meer een verantwoorde relatie worden met verantwoorde zorg en wederzijds vertrouwen.

Na de uitspraak heeft verweerder een aantal keer medicijnen voorgeschreven en klaagster laten weten dat hij hulp aanbiedt bij het vinden van een andere huisarts. Ook de zorgverzekeraar heeft zich ingespannen om voor klaagster een andere huisarts te vinden. Klaagster weigert echter om haar moverende reden om zich bij een ander huisarts in te schrijven, terwijl andere huisartsen bereid zijn om haar in de praktijk in te schrijven.

In de brieven van 6 juni, 9 juli en 14 augustus 2018 heeft verweerder klaagster gewaarschuwd dat hij nog maar een beperkte tijd medicatie zou voorschrijven en dat zij er beter aan doet om voor een andere huisarts te kiezen.

Klaagster beschouwt deze brieven van verweerder echter ten onrechte als opzeggingsbrieven.

Klaagster heeft in december 2018 een kort geding tegen verweerder aangespannen teneinde de behandelovereenkomst tussen partijen te herstellen en de medicatie te hervatten dan wel voor te schrijven. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van

20 december 2018 zijn deze vorderingen afgewezen.

5. De overwegingen van het college

De klachtonderdelen 1) tot en met 9) lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

De omstandigheden waarop klaagster zich in de onderhavige klacht baseert, hebben betrekking op de periode ná de opzegging van de behandelovereenkomst. Het college begrijpt de klacht aldus dat klaagster verweerder verwijt dat er sprake is van zorgweigering omdat hij zijn (voortgezette) zorgplicht jegens haar niet is nagekomen.

Zoals hiervoor (onder 2. De feiten) weergegeven, heeft het college in zijn beslissing van 23 mei 2018 (onder nummer 1815) een oordeel gegeven over de opzegging van de behandelovereenkomst en beslist dat verweerder bij de opzegging van de behandelovereenkomst niet aan de zorgvuldigheidsvereisten had voldaan omdat er sprake was van een te korte opzegtermijn van drie weken.

Ingevolge het standpunt van de KNMG ‘Niet-aangaan of beëindiging arts-patiënt contact’ dient de arts bij een beëindiging van de behandelovereenkomst zich in te spannen voor continuering van de medisch noodzakelijke hulp voor de patiënt:

“De arts zet medisch noodzakelijke hulp voort of zorgt -zonodig in overleg met andere betrokken artsen, de instelling waar de patiënt verblijft of de zorgverzekeraar- zolang voor hulp door een andere arts of hulpverlener, en wel totdat de patiënt een nieuwe arts heeft gevonden. De arts werkt zoveel mogelijk mee aan het zoeken naar een alternatief voor de zorg.”

Het college tekent hierbij aan dat bij het zoeken naar een nieuwe huisarts, de medewerking van de patiënt mag worden verlangd.

Naar het oordeel van het college heeft verweerder, rekening houdend met de uitspraak van 23 mei 2018, de opzegtermijn verlengd en heeft hij zich ingespannen voor continuering van de medisch noodzakelijke hulp voor klaagster.

Immers staat vast dat verweerder een aantal keren medicijnen aan klaagster heeft voorgeschreven en dat hij klaagster meerdere malen per brief heeft verzocht een andere huisarts te zoeken. Tevens staat vast dat ook de zorgverzekeraar bij de continuering van de zorg betrokken is geweest en zich heeft zich ingespannen om voor klaagster een andere huisarts te vinden. Uit de e-mail van de zorgverzekeraar van

17 mei 2018 volgt dat door de zorgverzekeraar afspraken zijn gemaakt die ertoe zouden moeten leiden dat klaagster naar een andere huisartsenpraktijk zou overstappen, doch dat klaagster de overstap niet heeft gemaakt. Dat klaagster, die sinds de opzegging van de behandelovereenkomst op 28 november 2017 daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad, geweigerd heeft om de overstap naar de andere huisarts te maken, valt verweerder echter niet aan te rekenen.

De stelling van klaagster dat verweerder zou hebben geweigerd zorg te verlenen kan dan ook niet worden gevolgd. Naar het oordeel van het college heeft verweerder niet alleen de opzegtermijn verlengd, maar ook in samenspraak met de zorgverzekeraar de continuïteit van de zorg voor klaagster gewaarborgd.

Gelet op het voorgaande, kan het college niet vaststellen dat verweerder in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld. Al hetgeen klaagster voor het overige nog heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen/nalaten van de arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat.

Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 november 2019 is dat debat voortgezet.

4.2       In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Het beroep strekt ertoe – zo begrijpt het Centraal Tuchtcollege – dat de klacht alsnog, in volle omvang, gegrond wordt verklaard.

4.3       De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in het beroep dan wel verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.4       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: R. Veldhuisen, voorzitter, R. Prakke-Nieuwenhuizen en R.H. Zuijderhoudt, leden juristen en F.M.M. van Exter en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2019.

Voorzitter w.g.                       Secretaris  w.g.