ECLI:NL:TGZCTG:2019:293 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.067

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:293
Datum uitspraak: 05-12-2019
Datum publicatie: 05-12-2019
Zaaknummer(s): c2019.067
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. De beklaagde huisarts was huisarts van klager en diens echtgenote. Klager was opgenomen in het ziekenhuis en kreeg telefonisch geen contact met zijn echtgenote. Daarop heeft klager zijn huisarts gebeld met de vraag om bij zijn echtgenote langs te gaan. De huisarts is niet op huisbezoek geweest. Een week later is klagers echtgenote dood in haar bed aangetroffen. Klager verwijt de huisarts dat hij niet de noodzakelijke medische hulp heeft verleend, met de dood van klagers echtgenote tot gevolg. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege staakt de behandeling in verband met het overlijden van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.067 van:

A., bij leven wonende te B.,

appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., beklaagde in beide instanties,

gemachtigde: mr. D.M. Pot verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

1.1 A. - hierna klager - heeft op 2 oktober 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

26 februari 2019, onder nummer 2018-249, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

1.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft op 28 augustus 2019 van de gemachtigde van de huisarts vernomen dat klager is overleden.

1.3 Door het Centraal Tuchtcollege is vervolgens navraag gedaan bij de gemeente B.. Gebleken is dat klager op 1 augustus 2019 is overleden. Daarvan is door die gemeente op 5 augustus 2019 een akte van overlijden opgemaakt. Een afschrift van die akte is aan de stukken van het dossier toegevoegd.

1.4 Op 7 november 2019 heeft de zoon van klager, de heer E., telefonisch contact opgenomen met het Centraal Tuchtcollege met de mededeling dat hij heeft kennisgenomen van de stukken van de zaak, waaronder de oproep voor de terechtzitting in beroep. Eventuele post in deze zaak kon tot eind november 2019 op zijn naam naar het voormalige adres van klager worden verstuurd.

1.5 Bij brief van 11 november 2019 heeft het Centraal Tuchtcollege de zoon van klager geïnformeerd over de datum en het tijdstip van de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beroep en is hem verzocht aan te geven of hij voornemens is om de behandeling van de door klager ingediende klacht in beroep voort te zetten.

1.6 De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 november 2019. De huisarts is ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. Pot. Voor klager is niemand verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.      De feiten

2.1       Klager is de partner van mevrouw F. Verweerder is de huisarts van beiden.

2.2       Klager is op enig moment voor een operatie opgenomen in het ziekenhuis. Vanuit het ziekenhuis kreeg klager op 13 juni 2017 telefonisch geen contact met zijn partner. Daarop heeft klager verweerder gebeld met de vraag om bij zijn partner langs te gaan. Verweerder is niet op huisbezoek gegaan.

2.3  Op 20 juni 2017 is de partner van klager dood in haar bed aangetroffen.

3          De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij niet de noodzakelijke medische hulp heeft verleend, met de dood van klagers’ vrouw tot gevolg.

            4.       Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

            5.       De beoordeling

            5.1       Het College heeft er begrip voor dat voor klager het overlijden van zijn partner zeer aangrijpend is geweest. Toch zal ook in dit geval, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, moeten worden beoordeeld of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

Daarvoor is niet relevant of er een causaal verband bestaat tussen het (niet) handelen van verweerder en het overlijden van de partner van klager . Waar het om gaat is of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het verlenen van medische zorg.

            5.2       Tussen partijen staat vast dat klager op 13 juni 2017, toen hij in het ziekenhuis lag, verweerder heeft gebeld en hem heeft verteld dat hij telefonisch geen contact met zijn partner kon krijgen. Dat verweerder naar aanleiding hiervan geen huisbezoek heeft afgelegd is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het feit dat klager geen telefonisch contact met zijn partner kon krijgen vormt geen medische reden voor verweerder om actie te ondernemen. Daarvoor zijn anderen, zoals de buren of de politie meer aangewezen.

            5.3       Dat zou anders kunnen zijn als voor verweerder duidelijk moest zijn dat de partner van klager medische hulp nodig kon hebben. Klager stelt dat hij verweerder heeft verteld dat het niet goed ging met zijn vrouw en hem heeft gevraagd naar zijn huis te gaan om haar te bezoeken omdat klager bang was dat het verkeerd zou gaan.

Verweerder ontkent, zoals klager heeft kunnen lezen, dat klager het (zo) heeft gezegd zoals deze stelt. Nu alleen klager en verweerder aan het gesprek hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe dat gesprek precies is verlopen.

Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

            5.4       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het door klager ingestelde beroep strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de zaak in volle omvang beoordeelt en de klacht alsnog gegrond verklaart.

4.2       De huisarts heeft verweer gevoerd en het Centraal Tuchtcollege verzocht om, zo nodig met verbetering en aanvulling van de gronden, de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te bevestigen.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klager geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.

4.5       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

4.6       Vaststaat dat klager op 1 augustus 2019 is overleden. Op 7 november 2019 heeft de zoon van klager het Centraal Tuchtcollege telefonisch medegedeeld dat hij heeft kennisgenomen van de stukken van de zaak. Bij brief van 11 november 2019 heeft het Centraal Tuchtcollege klagers zoon (nogmaals) geïnformeerd over de datum en tijdstip van de behandeling van de zaak ter terechtzitting. Aan hem is verzocht om zo snel mogelijk schriftelijk aan te geven of hij voornemens is om de behandeling van de door klager ingediende klacht in beroep voort te zetten. Van de zoon van klager is in het geheel geen reactie vernomen en evenmin is hij ter terechtzitting verschenen. Bij deze stand van zaken blijkt niet van feiten of omstandigheden die voor het Centraal Tuchtcollege meebrengen dat het ervoor moet worden gehouden dat de zoon van klager als belanghebbende (in de zin van naaste betrekking van zijn overleden vader) de klacht in beroep voortzet.

4.7       Ingevolge artikel 65d lid 5 Wet BIG in verbinding met artikel 73 lid 11 Wet BIG kan het Centraal Tuchtcollege bij het overlijden van de klager om redenen van algemeen belang beslissen dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet. Het Centraal Tuchtcollege acht geen redenen ontleend aan het algemeen belang aanwezig op grond waarvan de behandeling van de klacht dient te worden voortgezet. De behandeling van de klacht zal daarom worden gestaakt.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

staakt de behandeling van de klacht;

Deze beslissing is gegeven door: R.Veldhuisen, voorzitter; E.F. Lagerwerf-Vergunst en

R.H. Zuijderhoudt, leden-juristen en F.M.M. van Exter en M.G.M. Smid-Oostendorp,

leden-beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2019.

Voorzitter w.g.           Secretaris  w.g.