ECLI:NL:TGZCTG:2019:257 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.072

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:257
Datum uitspraak: 10-10-2019
Datum publicatie: 10-10-2019
Zaaknummer(s): c2019.072
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. De kinderen van klager zijn op enig moment onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Klager verwijt verweerder dat hij nalatig is geweest met betrekking tot het weghalen van de kinderen van klager en geen aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte en van het feit dat kinderen van klager door derden zijn misbruikt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.072 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

 tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mw. mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend die op

6 november 2018 bij de Centrale Balie Rechtbank te Amsterdam is ingekomen en die door het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam is ontvangen op 7 november 2018. Bij beslissing van 14 februari 2019, onder nummer 18/482, heeft dat College in raadkamer de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 september 2019, waar zijn verschenen klager en de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Brouwer voornoemd.

De zaak is ter terechtzitting door partijen over en weer toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager staat sinds februari 2008 ingeschreven bij een huisartsenpraktijk in B. en is daar patiënt van verweerder. 

2.2.      In februari 2008 zijn de dochter en zoon van klager onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst. Deze maatregelen zijn nadien verlengd.

2.3.      Op 29 oktober 2018 heeft klager verweerder geconsulteerd, waarover in het dossier is opgenomen:

     “S rijbewijs ingenomen via politie, dochter

       S zou verkracht zijn. oog nog steeds niet

       S beter, wordt ook door chip aangestuurd. Sterkte

       S zou zijn veranderd. nu weer iets over isotopen,

       S wil rechtzaak tegen D. ivm weghalen dochter”

3.         De klacht en het standpunt van klager

Klager heeft zijn klacht nader toegelicht tijdens de hoorzitting. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. nalatig is geweest met betrekking tot het weghalen van de kinderen van klager;

2. niet heeft opgetreden en geen aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte terwijl de rechtbankpapieren van de uithuisplaatsing niet kloppen; er ontbreekt een grosse en er wordt niet vermeld ‘in naam der koningin’;

3. geen aangifte heeft gedaan van het feit dat de kinderen van klager seksueel zijn misbruikt door derden, terwijl verweerder van dit alles wel op de hoogte was.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

5.2.      Verweerder heeft in het verweerschrift het volgende aangevoerd. Verweerder is in januari 2008 door het AMK op de hoogte gesteld van het besluit de Raad voor de Kinderbescherming te vragen een onderzoek te starten naar de opvoedingssituatie van de kinderen van klager en de noodzakelijkheid van een kinderbeschermingsmaatregel en een uithuisplaatsing. Verweerder is ervan op de hoogte dat de kinderen vervolgens onder toezicht zijn gesteld en uithuisgeplaatst. Klager komt met enige regelmaat bij verweerder om zich (onder meer) hierover te beklagen, zo ook op 29 oktober 2018 als aangehaald door klager in zijn klaagschrift. Verweerder heeft klager tijdens deze consulten aangehoord en korte notities gemaakt in het dossier. Verweerder heeft klager er daarbij meerdere keren op gewezen dat het als huisarts zijn taak is om klager medische zorg te verlenen en dat hij hem niet in juridische kwesties kan bijstaan.

5.3.      Het college is van oordeel dat verweerder door te handelen als hierboven omschreven de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen jegens klager. Het behoort niet tot de beroepsuitoefening van verweerder om klager bij te staan in kwesties die juridisch van aard zijn. De uithuisplaatsing is zo’n juridische kwestie. Reeds hieruit volgt dat klachtonderdeel 1, indien al niet verjaard, moet worden afgewezen.

5.4.      Ditzelfde geldt ook voor klachtonderdeel 2, nu dit ook ziet op een juridische kwestie. Daarbij merkt het college bovendien op dat klager zijn stelling dat sprake is van valsheid in geschrifte door het ontbreken van een grosse en de vermelding ‘in naam der koningin’ niet nader heeft onderbouwd. In de door hem overgelegde beschikking van de rechtbank kan het college geen onderbouwing hiervoor vinden. Het college kan ook reeds hierom klager niet in zijn hierop gebaseerde klacht volgen.

5.5.      Dit laatste geldt ook voor de stelling van klager die ten grondslag ligt aan klachtonderdeel 3. Klager stelt wel dat zijn kinderen zijn misbruikt door derden, maar hij licht dit niet nader toe met specifieke, toetsbare feiten en omstandigheden die een vermoeden van dit gestelde misbruik zouden kunnen opleveren. Bovendien geeft hij niet aan hoe en wanneer verweerder volgens hem op de hoogte zou zijn geraakt van het door hem gestelde misbruik.

Nu niet is gebleken van een reële verdenking van gepleegd seksueel misbruik was enig handelen van verweerder op dit punt, mocht hij - indien dit wel het geval was - hiervan al op de hoogte zijn (geweest), niet geïndiceerd. Daarom kan ook deze klacht niet slagen.

5.6.      Het is zeer spijtig voor klager dat hij al jarenlang geen contact heeft met zijn kinderen en dat hij zich zorgen maakt over hun welbevinden. Verweerder kan hier echter geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De conclusie is dat de klacht kennelijk ongegrond is en daarom zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling in beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, echter met dien verstande dat waar onder 2.1 vermeld staat: “ Klager staat sinds februari 2008 ingeschreven bij een huisartsenpraktijk in Veenendaal en is daar patiënt van verweerder”, dient te worden gelezen:

“Klager staat sinds februari 2008 ingeschreven bij een huisartsenpraktijk in Veenendaal en is daar sedert 2014 patiënt van verweerder”.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van klager in beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep.

4.3       Namens de huisarts is betoogd dat klager niet in zijn beroep dient te worden ontvangen omdat in zijn (aanvullend) beroepschrift de gronden van zijn beroep niet zijn vermeld. Dit betoog wordt verworpen nu uit het (aanvullend) beroepschrift kan worden afgeleid dat klager met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege heeft willen voorleggen. Klager wordt daarom in zijn beroep ontvangen.

            4.4       In beroep is de klacht over het beroepsmatig handelen van de huisarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat.

4.5       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2019 is dat debat voortgezet.

4.6       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; W.P.C.M. Bruinsma en H. de Hek, leden-juristen en M.K. Dees en F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.