ECLI:NL:TGZCTG:2019:256 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.060

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:256
Datum uitspraak: 10-10-2019
Datum publicatie: 10-10-2019
Zaaknummer(s): c2019.060
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder, fysiotherapeut, is eigenaar van een fysiotherapiepraktijk met drie vestigingen. Klaagster werd door een andere in de praktijk werkzame fysiotherapeut behandeld met de methode genaamd ‘Muscle activation’. Deze andere fysiotherapeut heeft op enig moment de arbeidsovereenkomst met verweerder opgezegd. Onderdeel van die arbeidsovereenkomst was een concurrentie- en relatiebeding voor de periode van twee ja na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld, door vast te houden aan het concurrentiebeding met zijn voormalige werknemer. Zij stelt dat de vrije keuze van zorgverlener voor haar in het geding is gekomen nu zij niet meer behandeld kan worden door de voormalige werknemer van verweerder. Het Regionaal Tuchtcollege heeft deze klacht afgewezen. Klaagster heeft voorts geklaagd over het feit dat verweerder eventuele hervatting van de behandeling afhankelijk heeft gesteld van het intrekken van de tuchtklacht. Ook dat klachtonderdeel is door het Regionaal Tuchtcollege afgewezen. Klaagster heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. De fysiotherapeut heeft incidenteel beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover klaagster ontvankelijk is verklaard in haar klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het incidenteel beroep en verklaart de klacht van klaagster met betrekking tot het vasthouden aan het concurrentie- en relatiebeding alsnog gegrond, maar legt aan de fysiotherapeut op dat punt geen maatregel op. Een niet door het Regionaal Tuchtcollege behandeld klachtonderdeel inzake een tussen partijen gevoerd telefoongesprek wordt door het Centraal Tuchtcollege afgewezen. Het klachtonderdeel betreffende het afhankelijk stellen van verdere behandeling van het intrekken van de tuchtklacht wordt gegrond verklaard. Ter zake wordt aan verweerder een waarschuwing opgelegd.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.060 van:

A., wonende te B., appellante, tevens verweerster in het incidenteel beroep, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., fysiotherapeut, werkzaam te D., verweerder in beroep, tevens appellant in het incidenteel beroep, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. C. van der Kolk-Heinsbroek.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 17 augustus 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de fysiotherapeut of verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 8 maart 2019, onder nummer 229/2018, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens de fysiotherapeut is een verweerschrift in beroep ingediend, en daarbij is tevens incidenteel beroep ingesteld. Klaagster heeft hierop gereageerd met een verweerschrift in het incidenteel beroep.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 september 2019, waar zijn verschenen klaagster en de fysiotherapeut, laatst-genoemde bijgestaan door mr. C. van der Kolk-Heinsbroek. De zaak is over en weer bepleit. Klaagster heeft dat gedaan aan de hand van schriftelijke aantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. “DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is eigenaar van een fysiotherapiepraktijk met drie vestigingen. De heer E. (hierna: E.), destijds behandelaar van klaagster, is gedurende zeven jaar als fysiotherapeut voor verweerder werkzaam geweest. E. heeft in 2012 de vierdaagse cursus ‘Be activated with Muscle activation’ gevolgd in F.. ‘Muscle activation’ is een methode voor het behandelen van klachten aan het bewegingsapparaat, gericht op het herstellen van het oorspronkelijke bewegingspatroon door het behandelen van specifieke drukpunten. E. paste deze methode toe bij de behandeling van klachten en blessures in aanvulling op de reguliere fysiotherapie. Klaagster werd naar tevredenheid door E. met deze methode behandeld. 

E. heeft in maart 2018 zijn arbeidsovereenkomst met verweerder opgezegd en is bij een andere praktijk gaan werken. Onderdeel van de arbeidsovereenkomst met verweerder was een concurrentie- en relatiebeding voor de periode van twee jaar na het beëindigen van de overeenkomst. Klaagster wilde graag dat haar behandeling met de methode ‘Muscle activation’ door E. werd voortgezet en ze was bereid hiervoor naar de huidige praktijk van E. te reizen. Ten gevolge van het concurrentie- en relatiebeding stond het E. niet vrij klaagster te behandelen.

Verweerder heeft klaagster aangeboden zich te laten behandelen door een van zijn medewerkers wat klaagster aanvankelijk heeft afgewezen. Tussen verweerder en E. loopt een gerechtelijke procedure.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg door vast te houden aan het concurrentiebeding met zijn voormalig werknemer. Klaagster stelt dat de vrije keuze van zorgverlener voor haar in het geding is gekomen nu zij niet meer behandeld kan worden door de voormalig werknemer van verweerder.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert primair -zakelijk weergegeven- aan dat de klacht niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De klacht van klaagster valt niet onder de eerste of tweede tuchtnorm van artikel 47 wet BIG. Hij heeft geen geneeskundige behandelingsovereenkomst (gehad) met klaagster. Verweerder heeft niet gehandeld in de hoedanigheid van fysiotherapeut maar als werkgever van de (voormalige) behandelaar van klaagster. Daarnaast heeft het handelen van verweerder geen betrekking, maar ook onvoldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg. Klaagster heeft niet aangetoond dat zij door het vermeende handelen van verweerder schade heeft geleden. Subsidiair voert verweerder aan dat de klacht ongegrond is. Hij heeft een arbeidsrechtelijk geschil met zijn voormalig werknemer waar klaagster volledig buiten staat. Klaagster kan voor haar klachten ook behandeld worden door andere medewerkers van zijn praktijk. De ‘Muscle activation’ methode is een aanvulling op de reguliere fysiotherapie die in Nederland niet is erkend of wetenschappelijk bewezen. Bij verweerder zijn nog andere fysiotherapeuten werkzaam die de techniek van de ‘Muscle activation’ beheersen vanuit diverse scholen. Recent heeft een medewerker de cursus ‘Be activated with Muscle activation level 1’ gevolgd. Verweerder heeft aangeboden klaagster door andere medewerkers uit zijn praktijk te laten behandelen. Klaagster heeft dit aanbod aanvankelijk afgewezen maar tijdens de tuchtprocedure alsnog een verzoek hiertoe gedaan. Het leek verweerder toen verstandiger eerst de uitkomst van de tuchtprocedure af te wachten. Verweerders voormalige medewerker heeft op eigen initiatief zijn praktijk verlaten met als gevolg dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Niet is gebleken dat het handhaven van het concurrentie- en relatiebeding onaanvaardbaar is in relatie tot de keuzevrijheid van een behandelaar. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Allereerst dient te worden beoordeeld of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Verweerder is als fysiotherapeut geregistreerd in het BIG-register en in die hoedanigheid onderworpen aan het tuchtrecht. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, eerste lid, onder a en b Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm), maar ook ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Verweerder heeft verklaard dat hij zelf geen zorg verleende aan klaagster. Klaagster heeft dit bevestigd. Het college dient de vraag te beantwoorden of hetgeen klaagster verweerder verwijt, onder de tweede tuchtnorm valt en, zo ja, of verweerder in strijd met die norm heeft gehandeld.

Op grond van de tweede tuchtnorm kan handelen of nalaten in een bestuurlijke of leidinggevende functie tuchtrechtelijk worden getoetst. In dit geval betreft dat handelen de gedraging van verweerder als leidinggevende – werkgever – van E.. Voor de ontvankelijkheid moet de gedraging van verweerder voldoende weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg én tevens in zijn hoedanigheid als geregistreerd fysiotherapeut – naast het zijn van leidinggevende/werkgever – hebben plaatsgevonden. Daarvan kan sprake zijn indien een BIG-geregistreerde zich bij zijn optreden als leidinggevende tevens heeft begeven op het terrein waarop hij de deskundigheid bezit waarvoor hij is ingeschreven in het BIG-register.

Naar het oordeel van het college is klaagster ontvankelijk in haar klacht daar het handelen van verweerder voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg en verweerder zich bij zijn betrokkenheid heeft begeven op het terrein van zijn deskundigheid als fysiotherapeut. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat hij toegang heeft tot het dossier van E. over klaagster. De informatie uit dat dossier heeft verweerder gebruikt om vervangende zorg aan te bieden aan klaagster, wat zijn verantwoordelijkheid is als werkgever/fysiotherapeut. Het college wijst op de ‘Modelregeling Fysiotherapeut-Patiënt 2008’ (hierna: De Modelregeling). In het bijzonder wijst het college op de toelichting bij artikel 33 van de Modelregeling: “In die gevallen dat de fysiotherapeut in dienstverband werkzaam is ligt de eindverantwoordelijkheid voor het regelen van een goede en adequate waarneming primair bij de werkgever, dit onverminderd de professionele verantwoordelijkheid van de fysiotherapeut zelf ten aanzien van bijvoorbeeld de dossiervorming en overdracht. […].” 

5.3

De klacht van klaagster houdt primair verband met het concurrentie- en relatiebeding dat was overeengekomen met E. en verweerder.

Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij, toen E. zijn arbeidsovereenkomst had beëindigd, hem heeft verzocht om een deugdelijke patiëntenoverdracht. Ondanks dat deze overdracht door E. is uitgebleven, heeft verweerder geprobeerd een alternatief aan te bieden toen klaagster zich bij hem meldde. Verweerder heeft klaagster voorgesteld dat zij terecht kon bij een goed geschoolde medewerker in zijn praktijk die de techniek van ‘Muscle activation’ beheerste. Naar het oordeel van het college heeft verweerder zijn taak en verantwoordelijkheid als werkgever/praktijkhouder daarmee voldoende in acht genomen, conform hetgeen beschreven staat in de Modelregeling als in 5.2 geciteerd.

Dat klaagster het voorstel van verweerder van de hand wees, omdat zij alleen door E. behandeld wilde worden, staat haar vrij, maar de vraag is of dat verweerder te verwijten is. Nu klaagster ten gevolge van het concurrentie- en relatiebeding niet bij E. terecht kon, diende verweerder te zoeken naar een passend alternatief, hierbij in acht nemend dat ‘goede zorg’ geboden diende te worden conform artikel 2 van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg. Het college is van oordeel dat het leveren van goede zorg in het onderhavige geval niet betekent dat precies dezelfde zorg geboden diende te worden door dezelfde zorgverlener. Dat een concurrentie- en relatiebeding de vrije keuze van een behandelaar tijdelijk kan frustreren doet hieraan niet af. Het college merkt in zijn algemeenheid hierover op dat het niet ongebruikelijk is een concurrentie- en relatiebeding overeen te komen maar laat dit verder buiten beschouwing, onder verwijzing naar het toetsingskader als onder 5.1 genoemd. Niet gebleken is dat de behandeling die door E. werd geboden zo specifiek was dat deze alleen door hem kon worden gegeven. Verweerder heeft ter zitting niet alleen verklaard dat de methode ‘muscle activation’ elders in Nederland wordt aangeboden maar ook dat hij zelf medewerkers in zijn praktijk heeft die deze methode beheersen.

Naar het oordeel van het college treft verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt, nu hij niet gehouden was te zorgen voor de continuïteit van de zorgverlening dóór E. maar juist diende te zorgen voor een passend alternatief in plaats van E.. Dat dit niet is gelukt is verweerder niet te verwijten. Dat verweerder klaagster - toen zij gedurende de tuchtprocedure alsnog op het aanbod van verweerder wilde ingaan - adviseerde eerst de tuchtprocedure af te wachten alvorens een behandelrelatie aan te gaan met zijn medewerker, acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De conclusie luidt derhalve dat verweerder heeft gehandeld binnen de 5.1 omschreven grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Nu klaagster op goede gronden heeft aangevoerd dat de feiten zoals die door het Regionaal Tuchtcollege zijn vastgesteld deels onvolledig en deels onjuist zijn, zal het Centraal Tuchtcollege de relevante feiten zelf vaststellen op basis van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende is weersproken, zulks mede gelet op het verhandelde in beroep. Het Centraal Tuchtcollege gaat uit van de volgende feiten:

-          Verweerder is eigenaar van een fysiotherapiepraktijk met drie vestigingen. Op de website van verweerder stond tot voor kort (en in ieder geval in 2018) onder “Onze behandelingen” het volgende met betrekking tot Muscle activation:   Muscle activation is een nieuwe methode voor het behandelen van klachten aan het bewegingsapparaat. Praktijk C. is de enige praktijk in heel Nederland waar deze methode wordt toegepast… Conventionele vormen van therapie zijn gericht op het behandelen van preventieve pijnklachten en hebben geen oog voor het compensatiemechanisme.

-           Aanvankelijk stond daarbij onder dezelfde kop ook nog het volgende:

“Bij de praktijk van C. wordt deze techniek toegepast door E.. Voor meer informatie kunt u altijd contact met hem opnemen” .

-          De heer E. (hierna: E.), destijds behandelaar van klaagster, is gedurende zeven jaar als fysiotherapeut voor verweerder werkzaam geweest. E. heeft in 2012 de vierdaagse cursus ‘Be activated with Muscle activation’ gevolgd in F.. E. paste deze methode toe bij de behandeling van klachten en blessures in aanvulling op de reguliere fysiotherapie. Klaagster werd al gedurende ongeveer anderhalf jaar naar tevredenheid door E. met deze methode behandeld.

-            E. heeft in maart 2018 zijn arbeidsovereenkomst met verweerder opgezegd en is vanaf mei 2018 bij een andere praktijk gaan werken. Onderdeel van de arbeidsovereenkomst met verweerder was een concurrentie- en relatiebeding voor de periode van twee jaar na het beëindigen van de overeenkomst. Klaagster wilde graag dat haar behandeling met de methode ‘Muscle activation’ door E. werd voortgezet en ze was bereid hiervoor naar de huidige praktijk van E. (in G.) te reizen. Onder verwijzing naar het concurrentie- en relatiebeding heeft E. aan klaagster laten weten dat het hem niet vrijstond haar verder te behandelen.

-          Verweerder heeft klaagster – na het vertrek van E. - aangeboden zich door één van de andere bij hem werkzame fysiotherapeuten te laten behandelen, welk aanbod aanvankelijk door klaagster is afgewezen.

-          Van 1 mei 2018 tot in november 2018 was er binnen de praktijk van verweerder geen fysiotherapeut werkzaam die genoemde opleiding voor Muscle activation met succes had gevolgd. Eerst in november 2018 is een andere fysiotherapeut die bij verweerder in dienst was ter zake gecertificeerd.

-          Klaagster is vanaf mei 2018 niet behandeld in de praktijk van verweerder. In verband met toenemende klachten heeft zij op 19 november 2018 via Whats App contact gezocht met verweerder met de vraag of zij toch niet door een van de andere fysiotherapeuten kon worden behandeld. Verweerder heeft daarop per ommegaande per Whats App geantwoord: “Gezien de tuchtzaak lijkt mij een het verstandig dan officieel de aanklacht in te trekken. Voor we kunnen behandelen.”

4.         Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de fysiotherapeut en het door de fysiotherapeut daartegen gevoerde verweer nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die/het in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk (en mondeling) gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaakdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2019 is dat debat voortgezet.

4.2       In beroep heeft klaagster haar klachten herhaald en nader toegelicht. Zij heeft daarbij aangegeven dat het Regionaal Tuchtcollege geen woord heeft gewijd aan haar klacht omtrent de bejegening welke haar van de zijde van verweerder ten deel zou zijn gevallen tijdens een door haar met verweerder gevoerd telefoongesprek, kort voor indiening van haar klacht (d.d. 13 augustus 2018). Met betrekking tot de beweerdelijke chantage op 19 november 2018, waarbij verweerder voortgezette behandeling koppelde aan het intrekken van de klacht, stelt klaagster dat dit klachtonderdeel ten onrechte is afgewezen. Het beroep strekt ertoe dat de klachten alsnog ten volle worden behandeld en gegrond worden verklaard. Namens de fysiotherapeut is ten aanzien van dit principaal beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van dit beroep.

4.3       In incidenteel beroep is de fysiotherapeut opgekomen tegen de ontvankelijk verklaring van klaagster in haar klacht door het Regionaal Tuchtcollege. Het incidenteel beroep strekt ertoe dat klaagster alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar klacht. Door klaagster is in het incidenteel beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van dat beroep.

Beoordeling

4.4       Het Centraal Tuchtcollege behandelt als eerste het incidenteel beroep, nu het daar gaat om de vraag of klaagster al dan niet terecht in haar klacht is ontvangen. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft hetgeen het Regionaal Tuchtcollege ter zake heeft overwogen en beslist en voegt daar nog aan toe dat uit het vervolg van deze beslissing onomstotelijk blijkt dat het handelen van verweerder direct zijn weerslag heeft gehad op de aan klaagster (niet) verleende zorg. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht en – nu het beroep ook overigens aan de daaraan te stellen eisen voldoet – ook in haar beroep.

4.5       Alhoewel klaagster zich in haar inleidende klaagschrift heeft beperkt tot hetgeen het Regionaal Tuchtcollege als haar klacht heeft weergegeven, heeft zij ter zitting in eerste aanleg haar klacht duidelijk uitgebreid, zoals hiervoor onder 4.2 is weergegeven. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft het Regionaal Tuchtcollege dat tweede klachtonderdeel voor wat betreft het telefoongesprek ten onrechte buiten beschouwing gelaten en voor het overige verworpen. Het zal hierna alsnog volledig worden behandeld.

4.6       Het Regionaal Tuchtcollege heeft zijn beslissing om het eerste klachtonderdeel (zoals weergegeven onder 3 van zijn beslissing) af te wijzen met name gebaseerd op de aanname dat verweerder aan klaagster een adequate alternatieve behandeling (door een van de andere bij hem werkzame fysiotherapeuten) heeft aangeboden. Alhoewel geen van deze andere therapeuten specifiek de opleiding Muscle activation had gevolgd, beheersten enkele van de bij hem werkzame fysiotherapeuten, volgens verweerder, deze techniek in voldoende mate. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat Muscle activation als therapie “nu ook weer niet zo specifiek is” en dat de andere bij hem werkzame fysiotherapeuten vanuit diverse scholen (master orthopedische manuele therapie/ master sport fysiotherapie en osteopathie) en/of door onderricht van E. deze techniek ook beheersen. Het Regionaal Tuchtcollege is verweerder daarin gevolgd door te overwegen dat “niet gebleken is dat de behandeling die door E. werd geboden zo specifiek was dat deze alleen door hem kon worden geboden.”

4.7       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het betreffende verweer van verweerder ten onrechte door het Regionaal Tuchtcollege is gehonoreerd. Door op zijn website de betreffende therapie als uniek te presenteren, heeft verweerder bij klaagster (en mogelijk ook bij anderen) het vertrouwen opgewekt dat de Muscle activation therapie zich onderscheidde van andere vormen van fysiotherapie en iets exclusiefs te bieden had. Nu klaagster zich in dat gerechtvaardigde vertrouwen tot de in de praktijk van verweerder werkzame E. (als de enige die die techniek volgens de website beheerste) heeft gewend en – zoals zij heeft aangegeven – baat had bij die therapie, was een aanbod zoals dat door verweerder aanvankelijk is gedaan, geen volwaardig alternatief, nog daargelaten wat er inhoudelijk klopt van hetgeen verweerder met betrekking tot die andere vormen van fysiotherapie heeft gesteld. Dat er ook in H. een fysiotherapeut de Muscle activation therapie aanbood, kan verweerder ook niet baten. Niet alleen heeft hij op zijn website juist aangegeven dat zijn praktijk de enige was die deze therapie in Nederland aanbood, maar hij kon toch ook niet in redelijkheid verwachten dat klaagster voor de door haar verlangde therapie dan maar telkens af moest reizen vanuit I. naar H..

4.8       In de toepasselijke modelregeling fysiotherapeut-patiënt (december 2008) is in de artikelen 32 en 33 geregeld hoe dient te worden gehandeld bij beëindiging of overdracht van een fysiotherapiepraktijk. In de toelichting op die artikelen is aangegeven dat indien een fysiotherapeut in dienstverband werkzaam is, de eindverantwoordelijkheid voor het regelen van een goede en adequate waarneming primair bij de werkgever ligt, onverminderd de professionele verantwoordelijkheid van de fysiotherapeut zelf ten aanzien van bijvoorbeeld de dossiervorming en overdracht. Het lag dus primair op de weg van verweerder in het onderhavige geval er alles aan te doen om een adequate en voor klaagster aanvaardbare vervanging te regelen. Verweerder heeft dat nagelaten.

4.9       Het is duidelijk dat de hiervoor bedoelde verplichting botst met het concurrentie/relatiebeding zoals dat tussen verweerder en E. was overeengekomen. Onder de gegeven omstandigheden had verweerder echter de aan klaagster verleende en te verlenen zorg moeten laten prefereren boven (handhaving van) dat beding, hetgeen bijvoorbeeld eenvoudig had gekund door E. te laten weten dat hij klaagster mocht blijven behandelen. Daarbij had hij desgewenst aan E. kunnen laten weten daarvoor een vergoeding te willen ontvangen en – indien daaromtrent geen overeenstemming was bereikt – een gang naar de rechter in het vooruitzicht kunnen stellen.

4.10     Verweerder heeft derhalve niet gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht en daarvan kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Gegeven het bijzondere karakter van deze zaak, het conflict van belangen waarvoor verweerder zich gesteld zag en het ontbreken van jurisprudentie op dit punt, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat kan worden volstaan met de normstelling en dat verweerder ter zake geen maatregel hoeft te worden opgelegd.

4.11     Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende. Klaagster heeft aangegeven dat zij kort voor het indienen van haar klacht telefonisch contact met verweerder heeft gezocht en dat verweerder in dat gesprek boos is geworden, haar heeft geïntimideerd en de “hoorn op de haak heeft gegooid”, waarmee zal zijn bedoeld dat verweerder het gesprek abrupt heeft beëindigd. Verweerder heeft een en ander ontkend. Nu er geen aanwijzingen zijn die het standpunt van klaagster of dat van verweerder meer aannemelijk maken, kan het Centraal Tuchtcollege niet vaststellen wie van partijen het gelijk aan zijn/haar zijde heeft. Daarom moet worden geconcludeerd dat de aan dit klachtonderdeel ten grondslag liggende feiten niet voldoende aannemelijk zijn geworden, zodat dit klachtonderdeel moet worden afgewezen.

4.12     Klaagster stelt verder dat zij zich op 19 november 2018 gechanteerd heeft gevoeld, doordat verweerder honorering van haar toen geformuleerde hulpvraag afhankelijk heeft gemaakt van de intrekking van de tuchtklacht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de door verweerder in zijn Whats App bericht gebruikte bewoordingen aangemerkt als een advies en heeft daar onder de gegeven omstandigheden begrip voor getoond en dit klachtonderdeel afgewezen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege laten de gebruikte bewoordingen geen andere uitleg toe dan dat verweerder het eventueel weer laten behandelen van klaagster door één van de bij hem werkzame fysiotherapeuten, heeft gekoppeld aan het intrekken van de klacht, hetgeen veel verder gaat dan een advies. Daar komt bij dat het aanhangig zijn van een tuchtklacht de noodzakelijke vertrouwensrelatie tussen de beroepsbeoefenaar en de patiënt weliswaar onder druk kan zetten, maar nu de klacht gericht was tegen verweerder als praktijkhouder en behandeling van klaagster door één van de in de praktijk werkzame fysiotherapeuten had kunnen plaatsvinden (bij voorkeur degene die zojuist was gecertificeerd voor Muscle activation) deed dat probleem zich in dit geval niet in relevante mate voor.

Verweerder heeft op dit punt onvoldoende professioneel gehandeld en daarvan kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege acht op dit punt een waarschuwing de geëigende maatregel.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

in het principaal beroep:

vernietigt de beslissing waarvan beroep en opnieuw rechtdoende in beroep:

verklaart klachtonderdeel 1 alsnog gegrond, maar legt aan verweerder ter zake geen tuchtrechtelijke maatregel op;

wijst klachtonderdeel 2 af voor zover het betrekking heeft op het telefoongesprek kort voor 13 augustus 2018;

verklaart klachtonderdeel 2 gegrond voor zover het betrekking heeft op het Whats App-bericht van 19 november 2018;

legt aan verweerder ter zake de maatregel van waarschuwing op;

in het incidenteel beroep:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: K.E. Mollema, voorzitter;

S.M. Evers en E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en J.A.M.M. Gloudemans en

F.P.A.J. Klomp, leden-beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.