ECLI:NL:TGZCTG:2019:225 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.478

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:225
Datum uitspraak: 20-08-2019
Datum publicatie: 22-08-2019
Zaaknummer(s): c2018.478
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. In beroep ligt nog voor de vraag of de tandarts de behandelrelatie met klager heeft mogen beëindigen. Behoudens gewichtige redenen mag een zorgverlener een behandelingsrelatie niet beëindigen. Blijkens het standpunt “niet aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst (hierna: KNMG) valt het voortdurend of frequent niet betalen van nota’s of rekeningen, waarvan in de onderhavige situatie sprake is, onder de noemer gewichtige reden. De tandarts heeft vervolgens de zorgvuldigheidseisen om de behandelingsovereenkomst te beëindigen in voldoende mate in acht genomen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.478 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te B.,

gemachtigde: mr. K.J. de Wolff te Nijmegen.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 18 juni 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 oktober 2018, onder nummer 179/2018 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 juni 2019, waar zijn verschenen klager en de tandarts, de tandarts bijgestaan door haar gemachtigde.

Mr. De Wolff heeft de standpunten van de tandarts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1946, is behandeld binnen drie verschillende klinieken, onderdeel van de afdeling Tandheelkunde van het D.

In 2008 is klager in behandeling gekomen bij de onderwijspraktijk (OWP). In 2014 is er contact geweest over nota’s die door klager nog niet waren betaald. De OWP heeft deze gecrediteerd wegens verjaring.

In december 2014 is klager door zijn huisarts verwezen naar het E. (E.). Van daaruit is klager verwezen naar het F. (F.). In verband met blijvende klachten in oktober 2015 en januari 2016 over de onderprothese werd klager doorverwezen naar het E.. Over de door klager te betalen bijdrage in de behandeling is een discussie ontstaan met het F.

Klager was het niet eens met de incassoprocedure van het F.

Verweerster is sinds 2009 werkzaam bij het E. en heeft klager in maart 2016 voor het eerst en in juni 2016 voor het laatst gezien.

In deze periode is in mei 2016 de eerste, de geperste prothese geplaatst en in augustus 2016 de tweede, gefreesde prothese.

Op 29 maart 2016 heeft verweerster klager, op verzoek van de administratie, gewezen op de openstaande kosten bij het F. Verweerster heeft de reactie van klager teruggemeld aan de administratie.

Verweerster heeft op 31 mei 2016 op aangegeven klachten van klager de prothese bijgewerkt en gepolijst. Tijdens de controle van 29 augustus 2016 heeft verweerster een drukplek ontlast.

Op 22 september 2016 heeft het G. besloten de behandeling van klager te stoppen vanwege incassoproblemen van nota’s betreffende de behandeling bij het E. in 2015.

Op 3 januari 2017 heeft klager de geperste prothese en studiemodellen opgehaald bij het E.. Klager weigert de factuur te voldoen met betrekking tot de eigen bijdrage van de prothese. 

Klager heeft zich onder behandeling gesteld van het H. te I. 

3.         HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- het zonder meer beëindigen van de behandeling en het onthouden van nazorg aan klager. Tevens verwijt klager verweerster dat zij niet is ingegaan op klagers verzoek om de door haar tijdens het consult van 29 maart 2016 aangehaalde rekening toe te lichten.

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat de klacht ongegrond is en haar geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerster heeft conform de gemaakte behandelingsovereenkomst gehandeld en was betrokken bij de behandeling van klager in de periode van maart 2016 tot en met augustus 2016. In deze periode is in mei 2016 de eerste, de geperste, prothese geplaatst en in augustus 2016 de tweede, gefreesde prothese.

De nazorg van het plaatsen van een prothese bestaat uit het behandelen van eventuele pijnklachten. Verweerster heeft op 31 mei 2016 op aangegeven klachten van klager de prothese bijgewerkt en gepolijst. Tijdens de controle van 29 augustus 2016 heeft verweerster een drukplek ontlast. Niet gebleken is dat klager zich nadien met pijnklachten heeft gemeld bij verweerster. Dat verweerster wist omtrent een second opinion in een ander ziekenhuis is daarbij niet relevant. Dat het G. nadien de beslissing heeft genomen dat klager niet meer welkom was kan verweerster niet aangerekend worden. 

5.3

Wat betreft de opmerking van verweerster op 29 maart 2016 over een openstaande nota bij het F. oordeelt het college als volgt. Hoewel voorstelbaar dat voor klager verwarring is ontstaan over de diverse behandelafdelingen binnen de afdeling tandheelkunde kan het verwijt van klager niet slagen. Verweerster heeft op verzoek van de administratie aan klager een mededeling gedaan omtrent de nota van een andere afdeling (het F.) en zijn reactie teruggemeld aan de administratie. Het college oordeelt dat op verweerster niet de plicht rustte zelf inhoudelijk terug te komen op de totstandkoming van het bedrag op de nota(‘s).

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

3.                  Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.                  Beoordeling van het beroep

4.1       Ter terechtzitting in beroep heeft klager desgevraagd verklaard dat het beroep met name ziet op het in zijn ogen ten onrechte verbreken van de behandelings-overeenkomst door de tandarts, omdat nota’s niet waren voldaan. Daarbij heeft klager aangegeven dat nimmer sprake is geweest van het niet willen betalen van die nota’s, maar dat hij heeft verzocht om nadere specificaties en uitleg van de nota’s.

4.2       De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Tussen klager en de tandarts is een behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand gekomen. Voor een dergelijke overeenkomst geldt dat op grond van artikel 7:460 BW een hulpverlener (hier: de tandarts), behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet kan opzeggen.

4.4       De Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering van de Geneeskunst (hierna: KNMG) heeft in zijn standpunt “Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst” uiteengezet wat onder gewichtige redenen moet worden verstaan. Onder 2.1 onder c. is daarin vermeld dat indien een patiënt voortdurend of frequent weigert rekeningen te betalen dit reden kan zijn voor de hulpverlener om de behandelingsovereenkomst eenzijdig te beëindigen. Weliswaar heeft klager zowel in eerste aanleg als in beroep verklaard dat het geen onwil was dat hij één of meerdere nota’s niet betaalde, maar dat hij nadere uitleg wenste. Vast staat echter dat klager bij herhaling niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan. Onder deze omstandigheden is sprake van gewichtige redenen en heeft de tandarts de behandelrelatie mogen beëindigen.

4.5       Voorts heeft de KNMG een aantal zorgvuldigheidseisen geformuleerd die de behandelend arts in acht moet nemen bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst. Zo dient de behandelend arts onder meer een redelijke termijn voor beëindiging van de behandelingsovereenkomst in acht te nemen, de medisch noodzakelijke hulp voort te zetten of zorg te dragen voor hulp door een andere arts of hulpverlener totdat de patiënt een nieuwe arts heeft gevonden. Voorts dient de behandelend arts zoveel mogelijk mee te werken aan het zoeken naar een alternatief voor de zorg.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de tandarts deze zorgvuldigheidseisen in voldoende mate in acht heeft genomen. Ter zitting in beroep heeft de tandarts erkend dat zij klager niet heeft overgedragen aan een nieuwe zorgverlener, maar zij heeft ook onweersproken verklaard dat de behandeling inmiddels was afgerond en dat zij klager, in het geval dat sprake was geweest van pijn- of andere klachten, nog zou hebben behandeld. Voorts is het tandheelkundig dossier in november 2016 aan klager toegezonden en heeft klager op 3 januari 2017 de prothese en studiemodellen opgehaald bij het E. Het beroep van klager dient dan ook in zoverre te worden verworpen.

4.6       Het verdere beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft voor het Centraal Tuchtcollege evenmin geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot

andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het voorgaande betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.                  Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                    verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter, M.P. den Hollander en

A.R.O. Mooy, leden-juristen en M. Fokke en A. Vissink, leden-beroepsgenoten en

M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2019.

Voorzitter  w.g.   Secretaris  w.g.