ECLI:NL:TGZCTG:2019:224 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.448

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:224
Datum uitspraak: 20-08-2019
Datum publicatie: 22-08-2019
Zaaknummer(s): c2018.448
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager stelt sinds jonge leeftijd te lijden aan een permanente glimlach/grimas op zijn gezicht. Klager is al meer dan 10 jaar patiënt in de praktijk van de huisarts. Klager is door de huisarts onder meer verwezen naar verscheidene neurologen, maar de klachten zijn niet naar tevredenheid van klager verholpen. De klacht houdt in dat de huisarts onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader onderzoek te laten doen naar de fysieke gesteldheid van (de bewegelijkheid) van zijn gelaatsspieren. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege bekrachtigt de beslissing in beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.448 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. D.M. Pot verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.                  Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 13 april 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 oktober 2018, onder nummer 18/137, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 juli 2019, waar zijn verschenen klager en de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Pot voornoemd.

2.                  Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klager stelt sinds zijn 25-jarige leeftijd te lijden aan een permanente glimlach/grimas op zijn gezicht als gevolg van beknelde gelaatsspieren.

2.2.      Klager is hiervoor in het verleden door de huisarts doorgestuurd naar de afdeling neurologie van het D. (D.), maar de klachten zijn niet naar tevredenheid van klager verholpen. Klager heeft hierna nog meer neurologen geconsulteerd.

2.3.      Klager is sinds december 2005 patiënt in de praktijk van verweerder. Hij consulteerde verweerder voor het eerst op 21 december 2005 voor klachten over zijn gelaatsspieren.  Verweerder heeft klager verwezen naar het E. (E.) voor neurofysiologisch onderzoek.

2.4.            Op 12 januari 2006 is klager onderzocht door neuroloog F., waarna op

7 februari 2006 een EMG-onderzoek is verricht. De neuroloog vond geen afwijkingen.

2.5.      In 2007 en in 2010 zag verweerder klager wederom (eenmaal) op zijn spreekuur wegens klachten van zijn gelaatsmimiek. Vervolgens gaf klager tijdens een consult op 28 september 2011 aan nader onderzoek te willen laten verrichten naar zijn klachten. Verweerder heeft met klager de mogelijkheid van een second opinion besproken.

2.6.      Neuroloog G., die de second opinion uitvoerde, concludeerde na anamnese, lichamelijk onderzoek en EMG-onderzoek dat sprake was van een orofaciale dyskinesie met mogelijk een centrale aansturingsstoornis bij een extrapiramidaal syndroom. Uit het specialistenbericht blijkt niet van objectiveerbare afwijkingen. De neuroloog heeft klager vervolgens verwezen naar neurofysioloog H. in het I. (I.) vanwege zijn deskundigheid op het gebied van spierspasmen.

2.7.      Hierna is klager nog enkele malen bij verweerder op consult geweest, omdat hij nog altijd klachten ervoer. Na een consult op 25 april 2013 heeft verweerder klager op zijn verzoek een verwijsbrief gegeven voor psychosomatische fysiotherapie.

2.8.      Op 6 juni 2013 heeft klager tijdens een consult aan verweerder aangegeven dat hij nog steeds zocht naar een oplossing voor zijn klachten. Verweerder heeft klager verteld dat er geen verdere mogelijkheden waren, maar klager wel (opnieuw) voor een second opinion doorgestuurd naar de neurofysioloog in het I.. Deze kwam tot de conclusie dat geen sprake was van neurofysiologische afwijkingen, maar dat mogelijk sprake was van een overmatige centrale aansturing in het kader van een extrapiramidale stoornis.

2.9.      In 2017 heeft klager verweerder opnieuw geconsulteerd in verband met voornoemde klachten. Verweerder heeft met klager besproken dat er geen therapie mogelijk is. Klager wilde een verwijzing naar een andere specialist dan een neuroloog of neurofysioloog.

2.10.    Op 9 mei 2017 heeft klager aan verweerder aangegeven dat hij contact had gehad met de afdeling neurologie van het D. en dat hij daar graag naartoe wilde. Verweerder heeft klager verwezen, maar het D. heeft aangegeven klager niet in behandeling te willen nemen, tenzij er een verwijzing voor een second opinion kwam van de neuroloog van het I.

2.11.    Op 12 mei 2017 is klager bij verweerder op consult geweest en is het doel van de verwijzing besproken. Klager gaf aan de oorzaak van zijn klachten te willen weten, ook als hiervoor geen behandeling mogelijk was. Verweerder heeft klager naar de afdeling neurologie van het E. verwezen. De neuroloog is tot de volgende conclusie gekomen:

“Lijkt anamnestisch een dystonie (risus sardonica), gezien ontbreken van afwijkingen bij neurologisch onderzoek, en geen gebruik van uitlokkende medicatie meest waarschijnlijk geen “organische dystonie”. Eerder dystone verkramping door overlasting kaak/mondspieren, bijv. door tandenknarsen of geforceerd gebruik van aangezichtsspieren.

Patient heeft na het spreekuur bezoek een uur de klachten proberen op te wekken wat gelukt is. Milde glimlach, mijns inziens niet een risus sardonica. (…)”

Verweerder heeft deze uitslag op 14 juni 2017 met klager besproken.

2.12.    Op 21 maart 2018 gaf klager opnieuw aan dat hij verder onderzocht wilde worden. Verweerder adviseerde een specialist in somatisch onbegrepen lichamelijke klachten (SOLK) en/of een fysiotherapeut te raadplegen. Klager wilde dat niet. Verweerder heeft vervolgens overleg gevoerd met neuroloog J.. Deze had geen suggesties voor nader onderzoek.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader onderzoek te laten doen naar de fysieke gesteldheid van (de bewegelijkheid) van zijn gelaatsspieren. Klager wil een onderzoek naar de spieren en – naar het college begrijpt -  de bloedtoevoer, nu de neurologische onderzoeken niets hebben opgeleverd. Verweerder neemt hem echter niet serieus, aldus klager.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. In het tuchtrecht is persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.

5.2.      Verweerder heeft uitgelegd dat klager zijn klachten niet kan objectiveren, maar dat hij gezien klagers beschrijving dacht aan een dystonie van de gelaatsspieren. Verweerder heeft hem hiervoor doorgestuurd naar een neuroloog en later nogmaals voor een second opinion. Er werden echter geen objectiveerbare afwijkingen geconstateerd. Verweerder heeft klager geprobeerd uit te leggen dat voor sommige klachten geen oplossing bestaat en hem naar vele specialisten verwezen en uiteindelijk geadviseerd een SOLK specialist te raadplegen. Klager stond hier echter niet open voor. Verweerder acht het zeer spijtig voor klager dat hij geen oplossing voor zijn klachten heeft kunnen vinden, maar hem kan niet worden verweten dat hij nader onderzoek naar zijn klachten heeft geweigerd.

5.3.      Het college overweegt dat uit het dossier geenszins blijkt dat verweerder de klachten van klager niet serieus heeft genomen. Er zijn vele verwijzingen naar specialisten geweest, ook in het kader van second en third opinions. Toen dit niet tot een oplossing leidde, heeft verweerder getracht gesprekken over acceptatie van de klachten te voeren en voorgesteld klager door te sturen naar een SOLK specialist, hetgeen klager niet wilde. Uit het voorgaande blijkt dat verweerder zorgvuldig met de klachten is omgegaan en heeft meegedacht met klager. Verweerder dient klager ook te behoeden voor (nog meer) onderzoeken waar niets anders zal uitkomen. Het college ziet, evenals verweerder, geen mogelijkheid voor doorverwijzing naar een andere specialist.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.4.      Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.

4.2       De huisarts heeft verweer in beroep gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klager geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2019 is dat debat voortgezet. Klager heeft ter terechtzitting in beroep toegelicht dat hij de huisarts met name verwijt dat hij geen nader onderzoek heeft laten doen naar de vertraging van de gelaatsspieren bij klager.

4.5       Het beraad in raadkamer na de behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. De conclusie is dat ook het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de huisarts geen sprake is.

4.6       Dit betekent dat de klacht van klager faalt en het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter, R. Prakke-Nieuwenhuizen en

Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en M.K. Dees en M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten en D. Brommer, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris w.g.