ECLI:NL:TGZCTG:2019:206 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.014

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:206
Datum uitspraak: 25-07-2019
Datum publicatie: 25-07-2019
Zaaknummer(s): c2019.014
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. De klacht betreft de overleden echtgenoot van klaagster, die een operatie heeft ondergaan. Ter revalidatie is de echtgenoot opgenomen in een verpleeghuis waar de verpleegkundige werkzaam is. De verpleegkundige had nachtdienst op een andere afdeling en was aangewezen als degene die kon worden opgepiept in het geval zijn collega vragen zou hebben over een patiënt. De echtgenoot is de avond volgend op de nachtdienst overleden. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij niet de juiste zorg heeft verleend door niet de juiste stappen te nemen die nodig waren gelet op het verslechtende gezondheidsbeeld van de echtgenoot. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.014 van:

A., wonende te B.,

appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: J.H.R. Weijenberg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. C. Riemens te Heerlen.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 20 december 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 december 2018, onder nummer 17253g, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van deze beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2019.013 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 juni 2019, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door J.H.R. Weijenberg, en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. C. Riemens.

De zaak is over en weer bepleit waarbij partijen hun pleitnotities aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“(…) 2. De Feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. De echtgenoot van klaagster (hierna: patiënt) is op 10 mei 2016 geopereerd wegens een thoracaal aneurysma met dissectie. Op

vrijdag 20 mei 2016 is patiënt uit het ziekenhuis ontslagen en ter revalidatie opgenomen in het verpleeghuis waar verweerder werkzaam is. Verweerder had de nachtdienst in de nacht van 23 op 24 mei 2016 en was aangewezen als degene die kon worden opgepiept ingeval zijn collega vragen zou hebben over een patiënt. Patiënt lag op de afdeling van de collega.

In de rapportage zorgplan per cliënt is onder meer het navolgende genoteerd:

“         23-05-2016

Vroege Dienst

In het weekend is 1 dag vergeten de controles uit te voeren bij dhr. Dit alsnog morgen doen

Late Dienst

Dhr was rond de avondmaaltijd vreemd in zijn gedrag, sprak zeer moeilijk en kwam niet uit zijn woorden begon toen te schelden op zichzelf dat het allemaal vandaag niet zo lukt. Lopen ging op dat moment wel nog goed. Dhr ging vanavond ook vroeg naar bed, kreeg de temp gemeten 38,1 kreeg zijn paracetamol van 21u

uurtje later was de temp 37,2

Dhr lag vast te slapen.

De echtgenote van dhr kwam vanavond met zeer veel vragen omtrent medicatie ende belastbaarheid van dhr.

Mw advies gegeven om zelf naar de fysio te gaan omdat dhr vandaag erg vermoeid was van het fysiobezoek.

Mw advies gegeven bij zoveel vragen toch graag overdag contact op te nemen”

24-05-3016 Nacht Dienst

Dhr belde rond 00.45 uur: zat onder het bloed. Bloed kwam van rechterkant van de hals: hier zou dhr een wondje hebben ivm operatie. Pieperdienst werd ingelicht: kwam kijken. Iom pieperdienst werd het wondje afgeplakt: was geen sprake meer van bloedverlies. Bloeden was gestopt. wel uitstulping te zien. dhr had verder geen klachten. Aub morgenvroeg kijken iom arts wat hiermee moet??

Controles:

RR: 150/100

Pols: 96

Temp: 37.0 (in oor)

Om 4.45 trof ik dhr lopend op de kamer aan, urine naast het bed: het was misgegaan volgens dhr. Pyjamabroekje werd uitgewassen: hangt op desinfectie.

Dhr moest overgeven: was waterig.

Controles: RR:156/92 Pols: 104 Temp 38.0

Pieperdienst op de hoogte gesteld. Dhr 2 paracetamol aangeboden, echter wilde dhr deze niet.”

De collega en verweerder hebben ieder hun nachtdienst afgerond en de zorg overgedragen aan collega’s. In de rapportage zorgplan cliënt is daarna, voor zover van belang, opgenomen:

“         24-05-2016

Vroege dienst

(…)

Controles: P: 86, R/R: 172/93, T: 37,7

Dhr gaf vanmorgen aan erg moe te zijn. ADL werd geheel overgenomen aan de wastafel. Dhr heeft na de ADL nog op bed geslapen. Arts is vanmiddag bij dhr geweest. Waarschijnlijk heeft dhr zich gekrabt.

Werd ter bescherming. Opnieuw afgedekt met een gaasje.

P/o temperatuur vanavond en morgen meten. Echtgenote is op de hoogte.

Echtgenote was vanmorgen al rond 8.00u bij dhr. Werd op de hoogte gebracht. Maakt zich zorgen. Dhr heeft vanmiddag tijdens het warm eten in de dagzaal gezeten.”

Patiënt werd die dag afgemeld voor fysiotherapie en logopedie omdat hij zeer vermoeid was. Op 24 mei 2016 is patiënt ’s avonds buiten bewustzijn geraakt, waarna geen hartslag en pols meer werden gevoeld. Hij werd gereanimeerd, de arts en de ambulance zijn met spoed gewaarschuwd en gekomen. Patiënt is die avond om 20.00 uur overleden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder:

-          dat hij de totaalklachten van patiënt had moeten beoordelen, het universitair medisch centrum had moeten consulteren, dan wel had moeten zorgdragen voor een doorverwijzing van patiënt naar dit universitair medisch centrum voor nader onderzoek.

Ter toelichting heeft klaagster nog het volgende aangevoerd. Sinds 23 mei 2016 was sprake van een opeenhoping van klachten, namelijk vermoeidheid, plotseling vreemd gedrag, moeite met spreken, wisselende temperaturen met koortspieken, verhoging van de bloeddruk, verhoging van de hartslag, incontinentie, overgeven en jeuk. Patiënt was ernstig ziek. Er was sprake van vermoeidheid, afspraken moesten worden afgezegd, patiënt was al niet goed. Hij kwam niet meer uit zijn woorden. Hij was incontinent en had koorts. Klaagster stelt zich op het standpunt dat je ervan mag uitgaan dat die informatie wordt doorgegeven aan de volgende dienst, inclusief het gegeven dat patiënt een risicopatiënt was (extra alert moest verweerder dus zijn). De patiënt was een risicopatiënt omdat hij een zware operatie had gehad. Hij was met een redelijk stabiele gezondheid ontslagen uit het ziekenhuis maar de operatie was zwaar. Verweerder heeft verzuimd kennis te nemen van het dossier van patiënt en de problematiek die ook met het blote oog te zien was, in onderling verband en samenhang te bezien. Het raadplegen van een arts of het ziekenhuis was in die situatie een vereiste en verweerder heeft dit nagelaten.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft aangevoerd dat hij tijdens de nachtdienst als vraagbaak en tussenpersoon heeft gediend voor zijn collega, zo konden zij samen beoordelen of de arts geraadpleegd moest worden (urgentie of calamiteit), of dat een arts moest worden opgeroepen. Verweerder had net als zijn collega inzage in het dossier. De collega van verweerder had de afdeling van patiënt onder haar hoede. Verweerder had de andere afdeling onder zijn hoede. Daar kwam voor verweerder de taak bij dat hij bij calamiteiten bij de andere afdeling zou komen kijken. Bij de overdracht en in het dossier bleek in het geheel niet dat er sprake was van een calamiteit of dat extra zorg nodig zou zijn. Er was geen aantekening gemaakt dat patiënt ook bij een geringe temperatuursverhoging zou moeten worden doorverwezen naar het ziekenhuis noch gaf de spraak van patiënt reden tot bezorgdheid omdat patiënt al bekend was met afasie. Bij patiënt is een maximale koorts gemeten van 38,1 graden Celcius. De bloeddruk is gedurende de nacht relatief stabiel gebleven. Gelet op de zware operatie is patiënt zeker continu gemonitord maar de bevindingen van de nacht waren niet van dien aard dat een ziekenhuis of arts geconsulteerd moest worden. Verweerder heeft wel degelijk de totaalklachten beoordeeld.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van het professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of de verpleegkundige vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het gaat daarbij ook enkel om het handelen van verweerder zelf en niet om het handelen van collega’s in de periode van 23 mei 2016 tot 24 mei 2016. De klacht moet met inachtneming van dit uitgangspunt worden beoordeeld. Verweerder was in deze casus degene die kon worden opgeroepen als de collega twijfel had over de gezondheidstoestand van patiënt.

Het college stelt daarbij vast dat het verpleegkundig dossier van de patiënt geen aanwijzingen bevat waaruit kan worden opgemaakt dat gedurende de dag van 23 mei 2016 dan wel in de loop van de avond sprake was van een verslechterende toestand van de patiënt. Weliswaar wordt opgemerkt dat de spraak slechter was en dat patiënt boos was op zichzelf, maar dit is niet een directe aanwijzing, dat het fysiek daadwerkelijk slechter ging met patiënt. Het dossier is naar het oordeel van het college ook voldoende volledig en er was voor verweerder en zijn collega geen aanleiding om vraagtekens te zetten bij wat in het dossier werd vermeld. Daarom moet worden aangenomen dat van een verslechterende toestand van patiënt niet kan worden gesproken. Verweerder heeft de situatie in de nacht van 23 op 24 mei 2016 kunnen en mogen beoordelen op basis van de gegevens zoals deze bij de mondelinge overdracht en het dossier bekend waren. In deze overdracht noch in het dossier zijn bijzonderheden gemeld. Verweerder is voor de eerste keer bij patiënt gekomen op verzoek van zijn collega. De bloeddruk, pols en temperatuur zijn gemeten en de wond aan de hals is verzorgd. De uitslagen van de onderzoeken gaven naar het oordeel van het college geen reden voor ongerustheid. Ook bij de tweede controle zijn de bloeddruk, pols en temperatuur gemeten en is in overleg met de collega besloten tot het aanbieden van paracetamol. Ook toen gaven de uitslagen naar het oordeel van het college geen reden tot ongerustheid of het consulteren van een arts. Het aanbieden van de paracetamol bij een verhoging als bij patiënt gemeten had ook eerder al een positief effect gehad en de verhoging was niet zodanig dat het aanbieden van paracetamol onjuist zou zijn. Verweerder heeft dan ook naar het oordeel van het college gehandeld zoals van een redelijk handelend verpleegkundige mocht worden verwacht.

Dat verweerder de totaalklachten van patiënt niet heeft beoordeeld kan in het licht van het vorenstaande ook niet worden vastgesteld. Het college is van oordeel dat de klacht ongegrond is en zal deze afwijzen.  (…)”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg onder het kopje “2. De feiten”, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de verpleegkundige nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2019 is dat debat voortgezet.

4.5       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit met dien verstande dat de zin “In deze overdracht noch in het dossier zijn bijzonderheden gemeld.” opgenomen in de tweede alinea onder het kopje “5. De overwegingen van het college” als volgt moet worden gelezen: “In deze overdracht noch in het dossier zijn bijzonderheden gemeld, waarop de verpleegkundige kon en mocht afgaan.” De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zal aldus worden aangepast en voor het overige worden overgenomen.

4.6       Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter, Y. Buruma en

Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en M.J.E. van Haren en W.J.B. Hauwert, leden-beroepsgenoten en J.S. Heidstra, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.