ECLI:NL:TGZCTG:2019:181 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.349

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:181
Datum uitspraak: 04-07-2019
Datum publicatie: 04-07-2019
Zaaknummer(s): c2018.349
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Verweerster heeft in een periode van ca. 2,5 maand bij klaagster kronen verwijderd, elementen geëxtraheerd, wortelkanaalbehandelingen uitgevoerd, kronen en bruggen geplaatst. De laatste brug is door een collega van verweerster geplaatst omdat verweerster toen niet meer in de praktijk werkzaam was. Klaagster maakt verweerster met betrekking tot deze behandelingen een vijftal verwijten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.349 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. T. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam,

tegen

C., tandarts, (destijds) werkzaam te B., verweerster in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 11 augustus 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. – hierna de tandarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

29 mei 2018, onder nummer 2017-198, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Klaagster heeft in beroep een door

D., tandarts te B., opgesteld deskundigenrapport overgelegd.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 mei 2019, alwaar de tandarts is verschenen. Klaagster en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet ter terechtzitting verschenen.

De tandarts heeft haar standpunten ter terechtzitting nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.      De feiten

2.1       Verweerster heeft tot half maart 2017 als tandarts gewerkt in tandartsenpraktijk E. in B. (hierna: de praktijk). Klaagster, geboren in 1970, is

12 september 2016 voor het eerst bij verweerster op consult geweest. Klaagster had namelijk klachten over haar gebit en meer specifiek over de brug in haar bovenkaak die indertijd in het buitenland was geplaatst. Verweerster heeft klaagsters parodontium en gebit beoordeeld en haar verwezen naar een mondhygiënist. Klaagster heeft daarop in het najaar van 2016 tweemaal de mondhygiënist bezocht.

2.2.      In de periode van begin januari 2017 tot en met eind februari danwel half maart 2017 heeft verweerster klaagster vervolgens in enkele (ongeveer twee of drie) sessies tandheelkundig behandeld. Daarbij heeft verweerster de oude (verblokte) kronen op de elementen 14, 13, 12, 11 en 24, 23, 22, 21 bij klaagster verwijderd. Voorts heeft zij de elementen 14 en 24 geëxtraheerd. De elementen 11, 12, 13 en 21, 22, 23 heeft verweerster behandeld door in alle genoemde elementen een wortelkanaalbehandeling uit te voeren. Twee snijtanden in de bovenkaak (de elementen 11 en 21) heeft verweerster van een kroon voorzien.  Links boven (elementen 22, 23, 24) heeft verweerster een brug geplaatst. De brug rechtsboven (elementen 12, 13, 14) heeft verweerster teruggestuurd naar de tandtechnicus omdat deze brug niet goed paste.

2.3       Vanaf half maart 2017 was verweerster niet meer bij de praktijk werkzaam. Klaagster is vanaf dat moment onder behandeling geweest bij een andere tandarts binnen de praktijk. De brug rechtsboven, die uiteindelijk ook was geplaatst, is door deze andere tandarts vervangen.

3.         De klacht

Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - het volgende:

(i) Verweerster heeft klaagster niet het type behandeling gegeven waar klaagster om had verzocht. Klaagster wilde bij voorkeur losse kronen per afzonderlijk element in plaats van brugkroon-constructies. Verweerster heeft echter gekozen voor driedelige brugconstructies voor links- en rechtsboven en zij heeft klaagster vooraf onvoldoende over dit gewijzigde behandelplan geïnformeerd;

(ii) Verweerster heeft twee elementen (14 en 24) getrokken zonder klaagster hiervan van te voren op de hoogte te stellen;

(iii) Verweerster heeft de noodkronen continu verwijderd en weer afdrukken gemaakt, waardoor de elementen los zijn geraakt;

(iv) De kwaliteit van de uitgevoerde behandeling was ondermaats en daardoor is ook het eindresultaat niet goed geworden; er is sprake van een lengte- en kleurverschil, de linkerbrug sluit niet mooi aan op het tandvlees en er zit ruimte tussen de twee kronen op de snijtanden middenvoor;

(v) Verweerster heeft na haar vertrek uit de praktijk onjuiste facturen naar klaagster gestuurd waarbij de naam van verweerster nog steeds als behandelaar staat vermeld.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij heeft onder meer aangevoerd geen toegang te hebben tot de patiëntgegevens omdat zij in onmin uit de praktijk is vertrokken terwijl klaagster patiënt bleef van de praktijk. Ook betwist verweerster ferm de juistheid van de door klaagster overgelegde patiëntengegevens omdat daarin na haar vertrek uit de praktijk is ‘gerommeld’: een deel van de door verweerster genoteerde aantekeningen op de patiëntenkaart is, aldus verweerster, verwijderd danwel gewijzigd.

Verweerster stelt voorts voorafgaand aan de tandheelkundige behandeling intra-oraal en röntgenologisch onderzoek te hebben verricht, op basis waarvan zij - kort samengevat - constateerde dat bij klaagster sprake was van ernstige parodontitis, halitose, slechte aan elkaar geplakte kronen waarbij de metaalranden waren te zien. Het tandvlees was opgezwollen en bloedde tijdens het sonderen. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Allereerst merkt het College op dat de beoordeling van de onderhavige klacht wordt bemoeilijkt door het feit dat geen (beeld)materiaal is overgelegd van de beginsituatie van klaagsters tanden en parodontium vóórdat zij door verweerster is behandeld. De panoramafoto van 5 januari 2017 geeft de toestand weer nadat verweerster de oude kronen en brugwerk reeds had verwijderd, terwijl de panoramafoto’s van 28 juli 2017 zijn gemaakt nadat de andere tandarts uit de praktijk klaagster had behandeld en de rechterbrug had vervangen. Daarbij komt dat verweerster de juistheid van de door klaagster overgelegde patiëntengegevens steeds (zowel in de processtukken als tijdens het mondelinge verhoor en ter zitting) stellig heeft betwist. Evenmin heeft zij toegang tot het patiëntendossier waarin haar oorspronkelijke aantekeningen staan vermeld en niet is komen vast te staan - aldus het College - dat dit aan verweerster is te wijten.

5.2       De klachtenonderdelen (i) en (ii) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Voor het College is - op basis van de processtukken in samenhang met hetgeen door partijen ter zitting en tijdens het mondelinge verhoor is verklaard - vast komen te staan dat verweerster klaagster naar een mondhygiënist heeft verwezen ter verbetering van klaagsters parodontium alvorens met een tandheelkundige behandeling te zijn gestart. Eveneens staat vast dat verweerster voorafgaand aan de behandeling met klaagster een behandelplan heeft besproken en een begroting heeft gemaakt die door klaagster is geaccordeerd. Ook heeft verweerster met klaagster besproken dat niet was te voorspellen hoe de behandeling precies zou verlopen omdat niet duidelijk was wat de staat was van de elementen en het parodontium onder het oude kroon- en brugwerk zou zijn. Verweerster heeft aan klaagster verteld dat dit pas goed viel te beoordelen na verwijdering van de oude restauraties en dat dan pas met zeker was te zeggen wat de mogelijkheden zouden zijn voor het plaatsen van losse kronen. Verweerster stelt dat de toestand van hetgeen zij onder de verwijderde restauraties aantrof van dien aard was (botafbraak, slechte staat van het resterende tandmateriaal) dat er geen andere optie was dan extractie van de elementen 14 en 24 en plaatsing van driedelige bruggen links- en rechtsboven. Daar waar verweerster stelt dat zij het aldus gewijzigde behandelplan (waarbij toch twee driedelige bruggen zouden worden geplaatst en twee niet te behouden elementen zouden worden geëxtraheerd) voldoende aan klaagster heeft uitgelegd en dat klaagster daar mee instemde, wordt dit door klaagster ontkend.

5.3       Nu de visies van klaagster en verweerster hierover lijnrecht tegenover elkaar staan en de overgelegde stukken waaronder de patiëntenkaart op dit punt evenmin voldoende houvast bieden, kan het College niet uitmaken wie van beiden daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen. Dit betekent dat de klachtonderdelen (i) en (ii) niet kunnen slagen.

5.4       Ook de overige klachtonderdelen (iii), (iv) en (v) kunnen niet slagen. Van een noemenswaardig lengteverschil, een onacceptabele ruimte tussen de twee kronen danwel een niet goed aan het tandvlees aansluitende brug is niet gebleken. Een bepaalde mate van beweeglijkheid kan zich bij geplaatste kronen en bruggen inderdaad voordoen, maar dat wil niet zeggen dat dat het gevolg is van een onjuiste behandeling. In dit geval is niet komen vast te staan dat verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt is te maken. [Het CTG leest:] Verweerster heeft betwist dat zij (na haar vertrek uit de praktijk) betrokken is geweest bij de facturering en ook anderszins is niet gebleken dat zij zich in liet met onjuiste facturering.

5.5       De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook in haar geheel als ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2  De tandarts voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het

beroep.

4.3       In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de tandarts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat.

4.4       In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2019 heeft de tandarts haar standpunt nader toegelicht. Klaagster is niet ter terechtzitting verschenen.

4.5       In beroep heeft het Centraal Tuchtcollege kennis genomen van het door klaagster overgelegde rapport van tandarts D. In hetgeen in dit rapport is gesteld ziet het Centraal Tuchtcollege geen aanwijzingen voor tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de tandarts. Ook voor het overige heeft de behandeling in beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter;

S.M. Evers en Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en M. Fokke en A. Vissink, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.