ECLI:NL:TGZRZWO:2018:158 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 142/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:158
Datum uitspraak: 01-10-2018
Datum publicatie: 01-10-2018
Zaaknummer(s): 142/2018
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen huisarts. Klager niet-ontvankelijk. Nu twee broers en twee zussen in een ingebrachte verklaring aangeven dat volgens hen in overeenstemming met de wil van patiënte is gehandeld is niet langer aannemelijk dat klager de veronderstelde wil van patiënte tot uitdrukking laat worden met de ingediende tuchtklacht.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 1 oktober 2018 naar aanleiding van de op 23 mei 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r  

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te D,

v e r w e e r d e r 

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift;

-          de medische informatie van de huisartsenpost;

-          het schrijven van verweerder, met bijlagen per post ontvangen op 24 augustus 2018;

-          het e-mailbericht met bijlage van klager, gedateerd 30 augustus 2018;

-          het e-mailbericht van E van 3 september 2018, met bijlagen;

-          het e-mailbericht van klager, met bijlage, inhoudende een brief van verweerder aan klager.

2.  DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Klager wenst te klagen over de behandeling van zijn moeder, geboren in 1928 en overleden in 2017.

Ingevolge het bepaalde in artikel 65, eerste lid onder a, van de Wet BIG wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van een rechtstreeks belanghebbende.

Het recht van een naaste betrekking (zoals klager) om een klacht in te dienen over het handelen of nalaten van een arts jegens een overleden patiënt berust niet op een eigen klachtrecht van die naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen te veronderstellen of veronderstelde wil van de patiënt.

Van belang is dus te onderzoeken of klager met het indienen van de klacht moet worden geacht de te veronderstellen of veronderstelde wil van zijn moeder uit te drukken.

Klager is één van de zes biologische kinderen van patiënte. Twee broers en twee zussen hebben aangegeven niet in te stemmen met de klacht in een hierna te noemen verklaring. Er is nog een broer die, gelet op zijn geestelijke gezondheidstoestand, niet gevraagd is of hij instemt met de klacht. In de ingebrachte verklaring geven de twee broers en twee zussen hun zienswijze op de gang van zaken op de dag van het vermeende handelen en de ziekenhuisopname daarna van moeder vanaf 7 oktober 2017. De broers en zussen van klager hebben over het handelen op 7 oktober 2017 een gesprek gevoerd met verweerder. Met name de zinsnede in die verklaring dat “gehandeld (…) in overeenstemming met de wensen van onze moeder” is van belang voor het oordeel van het college omtrent de veronderstelde wil van de moeder.

Alles overziend is het college van oordeel dat, nu vier leden van het gezin aangeven dat gehandeld is in overeenstemming met de wensen van de patiënt, niet langer aannemelijk is dat klager met de ingediende klacht de veronderstelde wil van de patiënte tot uitdrukking laat komen. Dat klager met zijn familie is gebrouilleerd en het niet lukt om in onderling overleg tot overeenstemming te komen over de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder maakt het voorgaande niet anders.

Gelet op het voorgaande en het feit dat klager geen eigen klachtrecht toekomt dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht. 

3.    DE BESLISSING

Het college verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gegeven in raadkamer door A.L. Smit, voorzitter, M.D. Klein Leugemors en

R.J. Wolters, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.