ECLI:NL:TGZRZWO:2018:133 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 176/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:133
Datum uitspraak: 13-07-2018
Datum publicatie: 13-07-2018
Zaaknummer(s): 176/2017
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: klacht tegen huisarts. Kennelijk ongegrond. Het college ziet geen aanknopingspunten dat verweerder klager na een beweerdelijk incident anders zou hebben bejegend. Ook blijkt niet dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 juli 2018 naar aanleiding van de op 14 juli 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r  

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlage;

-          het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift;

-          het huisartsenjournaal;

-    het aanvullende verweerschrift.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het vooronderzoek.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het huisartsenjournaal) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1947, was patiënt in de praktijk van verweerder sinds eind jaren ‘90. Verweerder voert de praktijk samen met een andere huisarts, de patiënten worden wisselend door de ene of de andere huisarts gezien.

Klager had problemen en zorgen omtrent zijn zoon en kleinkinderen.

Verweerders collega D heeft klager in consult gezien en met hem een verwijzing naar de psychiater besproken voor eenmalige consultatie en diagnostiek. Klager heeft met deze verwijzing ingestemd. Uit het huisartsendossier blijkt dat verweerder de verwijzing heeft verzorgd op 12 november 2014. Klager was en is het niet eens met de uiteindelijke conclusie bipolaire stoornis van de psychiater.  

In de loop van 2015 is klager patiënt geworden in een andere huisartsenpraktijk.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

1.    dat het contact na een incident op 29 maart 2013 verstoord was. Klager bezocht op die datum het spreekuur van verweerder. Op het bordje stond dat verweerder afwezig was. Klager heeft de deur geopend en trof naar zijn zeggen, verweerder daar aan, staande achter een co-assistent terwijl hij zijn broek aan het optrekken was;

2.    het ten onrechte niet doorverwijzen naar een andere hulpverlener die klager kon adviseren hoe te handelen ten aanzien van zijn kleinkind;

3.    het weigeren van onderzoek naar de hoofd- aangezichtspijnklachten;

4.    het te laat voorschrijven van medicijnen tegen de allergie;

5.    dat hij klager dom en zwakbegaafd heeft genoemd.

Volgens klager zijn deze klachten ontstaan na het incident van 29 maart 2013, toen hij verweerder had betrapt met de co-assistent.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- impliciet aan dat de tegen hem ingediende klacht niet gegrond is. Het incident op 29 maart 2013 kan verweerder zich niet herinneren. Verweerder voert in dat verband aan dat hij insulineafhankelijke diabetes heeft en dat hij mogelijk net insuline had gespoten.

Verder voert verweerder aan dat hij terughoudend is in het voorschrijven van medicatie en dat hij patiënten vooral probeert te stimuleren om zelf te werken om hun toestand te verbeteren. Verweerder stelt dat hij klager kent als een gedreven intelligente man en dat hij klager nooit dom of zwakbegaafd heeft genoemd. Het spijt verweerder dat het niet gelukt is om er met klager samen uit te komen. Na de consultatie bij de psychiater is klager nog twee jaar bij verweerder in de praktijk gebleven. Verweerder begreep goed dat klager het met een andere huisarts opnieuw wilde proberen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Wat betreft het incident dat op 29 maart 2013 zou hebben plaatsgevonden overweegt het college het volgende.

In het huisartsenjournaal ontbreekt een notitie van het incident op die datum. Wel staat het verzoek van klager om pijnstillers op die datum genoteerd in het dossier. Verweerder voert aan dat hij geen herinnering heeft aan dat incident en geeft een verklaring die niet onaannemelijk is. Bij die stand van zaken heeft het college geen aanknopingspunten om aan het woord van klager meer geloof te hechten dan aan dat van verweerder. Het college kan dus niet aannemen dat er op 29 maart 2013 een incident heeft plaatsgevonden waarbij klager verweerder heeft betrapt in een ongemakkelijke situatie.

Maar ook los daarvan heeft het college geen aanknopingspunten vanuit de stukken of het huisartsenjournaal om aan te nemen dat het contact tussen klager en verweerder na 29 maart 2013 verstoord was of dat verweerder klager daarna anders is gaan bejegenen.

Het eerste klachtonderdeel kan dus niet slagen.

5.2

Wat betreft het vijfde klachtonderdeel overweegt het college dat dit door klager niet verder wordt onderbouwd. Nu verweerder het verweten gedrag ontkent en er verder geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van klager kan dit klachtonderdeel ook niet slagen.

5.3

Wat betreft de overige klachtonderdelen verwijst het college naar het verweer van verweerder dat gebaseerd is op het huisartsenjournaal. Het college maakt daaruit op dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Die klachten kunnen daarom evenmin slagen.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer op 13 juli 2018 door A.L. Smit, voorzitter, P. Jongerius en R.O. Rischen, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                     

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.