ECLI:NL:TGZRZWO:2018:123 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 031/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:123
Datum uitspraak: 25-06-2018
Datum publicatie: 25-06-2018
Zaaknummer(s): 031/2018
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Huisarts werd onwel tijdens verwijderen corpus aliënum uit oor. Zonder meer hervatten behandeling  onjuist. Klacht gegrond waarschuwing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 25 juni 2018 naar aanleiding van de op 14 december 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen en aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door C te D,

k l a a g s t e r

-tegen-

E , huisarts, (destijds) werkzaam te F,

bijgestaan door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan VvAA-rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlage;

- het medisch dossier;

- de e-mail van 16 mei 2018 van klaagster;

- de (fax)brief van 16 mei 2018 van mr. Berkhoff-Muntinga, met bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 1 juni 2018, alwaar zijn verschenen klaagster met haar gemachtigde en verweerder met zijn gemachtigde.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op zondag 23 juli 2017 had verweerder als huisarts dienst op de huisartsenpost (HAP) in F.

Klaagster, geboren in 1950, consulteerde de HAP vanwege een corpus aliënum in het linkeroor. Het dopje van het gehoorapparaat was in de gehoorgang komen te zitten. Thuis was het niet gelukt om het dopje eruit te krijgen. De assistente op de HAP heeft geprobeerd om het dopje te verwijderen maar dat lukte haar niet. Vervolgens is verweerder bij de behandeling betrokken. Verweerder zag dat het dopje diep in de gehoorgang aanwezig was. Verweerder heeft geprobeerd het dopje eruit te halen met een pincet en door middel van uitspuiten maar het lukte hem ook niet. Hierbij scheen de doktersassistente met een lichtje in het oor. Door het trekken aan de rand van het dopje is er (enig) bloedverlies ontstaan.

Verweerder werd tijdens deze behandeling licht in het hoofd. Hij heeft de behandeling onderbroken en is even op de grond gaan liggen. Toen het weer beter ging heeft hij de behandeling voortgezet, echter zonder het gewenste resultaat. De behandeling heeft ongeveer 30 minuten geduurd.

Omdat het niet lukte om het dopje te verwijderen heeft verweerder klaagster doorverwezen naar de KNO-arts. Klaagster is dezelfde dag gezien door de KNO-arts.

Deze noteerde in het dossier:

“Anamnese: dopje hoortoestel kwijt, hiervoor op dokterswacht in F geweest, hier                  uitgespoten en geprobeerd te verwijderen – toen gaan bloeden, hoort nu stuk minder

Lichamelijk onderzoek AS: 2-tal traumatische tv perforatie onderquadrant en achterboven quadrant, bloed in gehoorgang, geen corpus alienum

Conclusie. Traumatische tv perforatie”

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:

-      dat hij de assistente een diep liggend voorwerp uit het oor heeft laten verwijderen;

-      dat hij niet bekwaam was om de behandeling uit te voeren omdat hij niet in staat was om op zijn benen te staan;

-      dat de assistente en de arts te lang door zijn gegaan met hun pogingen om het dopje uit de gehoorgang te verwijderen;

-      dat hij niets heeft gedaan met de opmerking van klaagster dat zij slechter hoorde.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij bij zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepuitoefening. Verweerder kan zich voorstellen dat het vreemd is overgekomen dat hij even moest gaan liggen, en hij had dat achteraf gezien wellicht beter aan klaagster kunnen toelichten. Hij heeft echter zijn aandacht op de verdere behandeling gericht. Verweerder heeft niet van klaagster, of haar echtgenoot die bij het consult aanwezig was, of van de assistente vernomen dat klaagster minder hoorde. Verweerder verzoekt de klacht in alle onderdelen als ongegrond af te wijzen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Verder wijst het college op het volgende. Partijen verschillen op diverse punten van mening over wat feitelijk is voorgevallen. Voor het oordeel dat een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet deze eerst feitelijk kunnen worden vastgesteld.

5.2

Wat betreft het eerste klachtonderdeel overweegt het college het volgende. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de assistente, zonder eerst met hem te overleggen, heeft geprobeerd om het dopje uit het oor van klaagster te verwijderen. Verweerder heeft ter zitting verder aangevoerd dat de assistenten op de HAP normaal gesproken eerst overleg plegen en aan de huisartsen toestemming vragen om bepaalde behandelingen bij patiënten uit te voeren. In dit geval had de assistente dat niet gedaan. Omdat het in het tuchtrecht gaat om de beoordeling van het professionele handelen van de verweerder, en verweerder in dit geval niet betrokken is geweest bij de beslissing van de assistente om alvast te gaan behandelen, kan verweerder daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel kan daarom niet slagen.

5.3

Het tweede en het derde klachtonderdeel bespreekt het college gezamenlijk. 

Het verwijderen van een corpus aliënum diep uit de gehoorgang is een delicate ingreep. Verweerder is als huisarts bevoegd en naar aangenomen moet worden bekwaam om een poging te doen om het corpus aliënum te verwijderen. Het is goed dat hij zich daarbij laat assisteren. Dat verweerder een poging heeft gewaagd om het corpus aliënum te verwijderen is niet verwijtbaar.

Verweerder is bij het uitvoeren van de behandeling van patiënte onwel geworden en hij is daarom gaan liggen. Dat hij onwel werd is hem niet te verwijten en dat hij is gaan liggen is verstandig. Wat het college zorgen baart is dat verweerder een verklaring heeft overgelegd van de assistente waarin het onwel worden aan een te laag bloedsuiker werd toegeschreven terwijl verweerder zelf het onwel worden ter zitting aan een te lage bloeddruk heeft toegeschreven. Bij een gebrek aan een duidelijke oorzaak kon verweerder geen adequate maatregelen nemen om herhaling te voorkomen. Dat hij desondanks, en zonder een behoorlijke toelichting aan klaagster, de behandeling heeft hervat acht het college onjuist. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

5.4

Klaagster heeft ter zitting verklaard dat zij niet wist of verweerder had gehoord dat zij zei dat ze niet meer hoorde. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij niet had heeft gehoord dat klaagster hierover iets heeft gezegd. Bij die stand van zaken kan niet aangenomen worden dat verweerder het wel heeft gehoord en kan hem niet verweten worden dat hij niets heeft gedaan met de opmerking van klaagster over haar gehoor. Dat betekent dat het laatste klachtonderdeel niet kan slagen.

5.5

Het college merkt nog het volgende op, al ziet de klacht daar niet (direct) op. In deze casus heeft het op diverse momenten aan goede communicatie ontbroken. Dat betreft de communicatie tussen verweerder en de assistente die alvast een poging had gedaan om het dopje te verwijderen, de communicatie tussen verweerder en klaagster tijdens de behandeling en de communicatie met klaagster na de behandeling (al dan niet via de klachtencommissie). Het college wijst op het belang van goede, eenduidige communicatie en vraagt verweerder daar (meer) aandacht aan te besteden. Verder merkt het college op dat in de verslaglegging van verweerder betreffende dit consult zijn bevindingen en een weergave van wat er heeft plaatsgevonden ontbreken. Het ware beter geweest als verweerder van dit uitzonderlijk verlopen consult een uitgebreider verslag had gemaakt.

5.6

De conclusie van het college is dat de klacht tegen verweerder zoals beschreven in 5.2 van deze beslissing gegrond is en dat verweerder een maatregel moet worden opgelegd. Het college is van oordeel dat een waarschuwing passend en geboden is.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond zoals hierboven genoemd in 5.2;

-          legt op de maatregel van waarschuwing;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. H.L. Wattel, voorzitter, dr. P.A.J. Buis en P. Jongerius, leden-arts,

in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.