ECLI:NL:TGZREIN:2018:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 17241

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:45
Datum uitspraak: 25-04-2018
Datum publicatie: 25-04-2018
Zaaknummer(s): 17241
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager met pijnklachten thorax gezien op huisartsenpost. Waarschijnlijkheidsdiagnose spierpijn, vangnetadvies gegeven. Beoordeling met inachtneming criteria uit geldende richtlijnen. Dat na enige dagen een hartinfarct bleek doet daar niet aan af. Klacht tegen huisarts ongegrond.

Uitspraak: 25 april 2018

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 28 november 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde [C] te [B]

tegen:

[D]

huisarts

werkzaam te [B]

verweerster

gemachtigde mr. D. Benamari te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          aanvullende informatie, ingekomen op 5 maart 2018.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek. De klacht is ter openbare zitting van 14 maart 2018 behandeld. De dochter, tevens gemachtigde van klager en de zoon van klager alsmede verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde waren aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende. De zoon van klager heeft op 17 september 2017 begin van de avond telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost. Het eerste aanspreekpunt op de huisartsenpost, de triagiste, wilde klager zelf spreken. De zoon van klager heeft de telefoon vervolgens op de luidspreker gezet. De triagiste heeft enige vragen over de (soort) pijn aan klager gesteld die klager moeilijk kon beantwoorden. De ook aanwezige dochter van klager heeft de vragen voor hem beantwoord.

In het waarneembericht werd door de triagiste het volgende genoteerd:

“(S)     (AHU)

(H) Snapt de vragen niet. Vergert niet. Niet vegetatief

Cu3

(B) Dochter:

S vanmorgen wat POB.

Pijn is constant.

Niet ziek. Verder geen klachten

(M) Med en Vg: cholesterol, Hoge bloeddruk

(TRI) ABCD is veilig!

Ingangsklacht Triage : Pijn thorax

Reden urgentie: Karakter pijn thorax

* Karakter pijn thorax = Onduidelijk

*Tijdsduur pijn/druk thorax = Korter dan 12 uur

* Ernst pijn/druk/ thorax = Matig (5-7)

*Uitstraling pijn/druk thorax = Niet typisch

*Vegetatieve verschijnselen = Nee”

De triagiste heeft op basis hiervan diezelfde avond een afspraak ingepland bij de dienstdoende huisarts  met urgentie U3.

Diezelfde avond zijn klager en zijn dochter rond 21.00 uur op de huisartsenpost bij verweerster op consult geweest.

Verweerster noteerde in het waarneembericht:

“(…)

=(JPO) pijn ribben li en re na gisteren hele ruimte opgeruimd te hebben. geen vegetatieve verschijnselen, maar wel moe, minder eetlust, zou bleek zien. bekend met hypertensie, hyperchol en jicht, geen hart/vaat/longzkt. pcm hielp wel wat, maar niet voldoende. zou nu liefst willen slapen, vraagt later om een slaaptabl. warrig verhaal. ik begrijp van dochter dat hij vaker in de war is.

(O)      (JPO) niet acuut ziek, niet benauwd, sat 97% p 68 ra RR 120/70, pulm

VAG, cor geen soufles, reg ritme, nl tonen, drukpijn ribben li en re onder, bovenbuik soepel, niet drukpijnlijk, imponeert wat warrig.

(P) (JPO) wschl spierpijn. pcm en rust. bij verslechtering contact HA (P) ”  

Op 19 september 2017 is klager naar de eigen huisarts gegaan omdat enkele klachten verergerden. De dag daarop werd bij klager bloed geprikt en werd een hartfilmpje gemaakt. Op 21 september 2017 is hij met spoed per ambulance in het ziekenhuis opgenomen en is de diagnose hartinfarct en longontsteking gesteld.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerster dat zij de situatie van klager, toen hij zich met pijnklachten tot de huisartsenpost wendde, niet goed heeft ingeschat en klager naar huis heeft gestuurd.

Verweerster heeft tijdens het consult vragen gesteld en naar de longen van klager geluisterd. Klager stelt dat volgens verweerster klager spierpijn had en vermoeid was omdat hij de garage had opgeruimd. Klager zou een paracetamol moeten innemen, rust moeten houden en als de situatie zo bleef zou hij contact met de eigen huisarts moeten opnemen.

In de dagen erna was klager niet vooruit te branden en was zijn gezicht erg wit. Later bleek dat er sprake was van een hartinfarct. De dienstdoende cardioloog heeft aangegeven dat bij iemand van de leeftijd van klager (80 jaar) met suikerziekte en cholesterol extra opgelet moet worden omdat de kans op een hartinfarct groter is. Er waren genoeg andere signalen, zoals vermoeidheid, hoesten en benauwdheid om in te grijpen of een hartfilmpje te maken. De omstandigheid dat op de huisartsenpost geen hartfilmpje gemaakt kan worden mag geen excuus zijn. De klachten zijn door verweerster niet serieus genomen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft op consult de klachten van klager samen met hem en zijn dochter besproken. Net als de triagiste merkte verweerster op dat klager de door haar gestelde vragen niet altijd goed begreep, waardoor zijn dochter veel voor hem invulde. De dochter bevestigde dat klager vaker in de war was. De gegeven antwoorden op de vragen leverden geen nieuwe inzichten op. Verweerster heeft uit routine een aantal vragen gesteld om hart- en longaandoeningen, een hartritmestoornis en een infectieuze oorzaak uit te sluiten. Verweerster heeft gevraagd of klager last had van benauwdheid, zowel in rust, bij inspanning of in liggende  houding en gevraagd of sprake was (geweest) van hartkloppingen, klachten van de luchtwegen of koorts. Van al deze klachten bleek geen sprake.

Verweerster heeft ook gevraagd naar een eventueel verhoogd risico op hartklachten. Klager gaf aan bekend te zijn met hypertensie (verhoogde bloeddruk),  hypercholesterolemie (verhoogd cholesterol) en jicht. Deze factoren verhogen het risico in enige mate maar nooit is bij klager eerder sprake geweest van hart- of vaatziekten.

Uit het medisch dossier dat verweerster als waarnemend huisarts via het landelijk schakelpunt kan inzien, bleken geen aanwijzingen voor andere ter zake doende aandoeningen, zoals diabetes. Klager oogde niet ziek of benauwd. Verweerster merkte niet op dat klager er uitgesproken bleek uit zag zoals familieleden hadden opgemerkt.

Bij lichamelijk onderzoek was de zuurstofsaturatie 97% en een polsfrequentie van 68 slagen per minuut. De hartslag aan de pols was regelmatig en van gelijke kracht. Verweerster heeft de bloeddruk gemeten met een handbloeddrukmeter die 120/70 mmHg was. Zij heeft de ademhaling geluisterd over de longen (normaal vesiculair ademgeruis) en naar het hart geluisterd (normale tonen, geen hartruis en een regelmatig ritme). Op de huisartsenpost zijn geen mogelijkheden beschikbaar om een hartfilmpje (ECG) te maken. Bij lokale druk met de vingers op de borstkas gaf klager pijn aan op de ribben links en rechtsonder. De bovenbuik was soepel en iets drukpijnlijk.

Op basis hiervan dacht verweerster, gelet op de werkzaamheden die klager een dag van te voren heeft verricht, aan spierpijn en zag geen aanwijzingen voor een ernstige aandoening aan het hart of anderszins en adviseerde klager opnieuw paracetamol in te nemen, rust te houden en bij verslechtering/aanhouding van de klachten weer contact op te nemen met de huisartsenpost of de eigen huisarts. Van alarmsymptomen, zoals koorts, zuurstoftekort, pols- of bloeddrukproblemen, hartgeruis, afwijkende longgeluiden, benauwdheid of klinische indruk van ziek zijn, was geen sprake.

5. De overwegingen van het college

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met wat toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Het college merkt voorts op dat de door klager ingediende klacht over verweersters behandeling uitsluitend moet worden beoordeeld in het licht van wat er ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen aan verweerster bekend was en bekend kon zijn over de gezondheidstoestand van klager. Dit betekent dat bij de beoordeling van verweersters handelen in zoverre geen rekening kan worden gehouden met de - eerst na die behandeling - bekend geworden feiten en omstandigheden.

Bij de invulling van de norm waaraan verweerster zich dient te houden slaat het college ook acht op de relevante richtlijnen, namelijk de NHG-Standaard Hartfalen en NHG Acuut Coronair Syndroom.

Uit de richtlijn NHG Standaard Hartfalen volgt dat de eerste verdenking op hartfalen is gebaseerd op anamnese, aangevuld met informatie uit de voorgeschiedenis en het lichamelijk onderzoek. De anamnese en een zorgvuldig uitgevoerd lichamelijk onderzoek vormen de sleutel tot vroege opsporing van hartfalen. Kortademigheid en vermoeidheid als uiting van een verminderd inspanningsvermogen zijn kenmerkende klachten, maar zijn niet erg specifiek. Risicofactoren zijn: belaste familieanamnese voor cardiovasculaire aandoeningen, roken, overmatig alcoholgebruik, hyperlipidemie, hypertensie, diabetes en recente chemotherapie.

Uit de richtlijn NHG Acuut Coronair Syndroom volgt dat bij een vermoeden van een acuut coronair syndroom gevraagd moet worden naar de duur en de plaats (arm(en), schouder, hals, kaken, soms in rug) en aard van de pijnklachten, vegetatieve verschijnselen of verschijnselen van cardiogene shock, zoals zweten, misselijkheid, braken, bleek of grauw zien, dyspneu, ischemische hart- en vaatziekten in de voorgeschiedenis. Om de klinische toestand in te schatten moet gevraagd worden naar: duizeligheid/collapsneiging/bewustzijnsverlies en kortademigheid, niet plat kunnen liggen en moet aandacht besteed worden aan gebruik van geneesmiddelen, comorbiditeit: COPD, allergie voor acetylsalicylzuur of andere cardiovasculaire geneesmiddelen en intoxicaties.

Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen een wezenlijk ander beeld hebben over de aard van de  klachten die klager ten tijde van het consult bij verweerster zou hebben. Namens klager is gesteld dat hij toen veel hoestte en benauwd was terwijl verweerster dat weerspreekt. Het college acht onvoldoende aangetoond dat de door klager gestelde klachten al tijdens het consult aanwezig waren omdat hiervoor in het medisch dossier geen enkel aanknopingspunt is te vinden. De triagiste heeft voorafgaand aan het consult uitsluitend pijnklachten en “verder geen klachten” genoteerd terwijl verweerster naar aanleiding van het consult zelfs heeft genoteerd “niet benauwd”. Dat enige dagen later in het ziekenhuis een ander beeld is ontstaan doet, zoals hiervoor is overwogen, daar niet aan af. De vraag of klager diabetes heeft kan het college in het midden laten nu dit niet uit het medisch dossier blijkt en verweerster daarmee ook niet op andere wijze  bekend kon zijn.

Rekening houdende met de hiervoor genoemde criteria uit de relevante richtlijnen is het college van oordeel dat verweerster tijdens het consult op zorgvuldige wijze een anamnese heeft afgenomen en lichamelijk onderzoek heeft verricht. Daarbij tekent het college aan dat uit de voorgeschiedenis van klager geen hart-, vaat of longziektes bleken en tijdens het consult geen vegetatieve klachten zijn geconstateerd. Met de door verweerster gegeven waarschijnlijkheidsdiagnose (spierpijn) en het “vangnetadvies” om bij verslechtering dan wel aanhouding van de klachten weer contact op te nemen met de huisartsenpost of de eigen huisarts heeft verweerster naar het oordeel van het college overeenkomstig de geldende beroepsnorm gehandeld. De klacht is daarom ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, mr. T. Zuidema als lid-jurist,

J.D.M. Schelfhout, P.C.L.A. Lambregts en E.J.G.M. van Oosterhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2018 in aanwezigheid van de secretaris.