ECLI:NL:TGZCTG:2018:108 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.470

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:108
Datum uitspraak: 17-04-2018
Datum publicatie: 18-04-2018
Zaaknummer(s): c2017.470
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   klaagster verwijt verweerder, werkzaam als arbo-arts, -zakelijk weergegeven - dat hij zonder aanvullende informatie op te vragen bij klaagsters huisarts en de behandelende specialisten en zonder haar te onderzoeken heeft geconcludeerd dat de oorzaak van klaagsters ziekte een gevolg is van een arbeidsconflict (pesten) in plaats van een gevolg van haar medische klachten (frequente diarree door lactose intolerantie). Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege bekrachtigt deze uitspraak. Klaagster wordt voorts niet-ontvankelijk verklaard in haar in beroep aangevoerde nieuwe klachten.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.470 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 11 april 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam, tegen D. - hierna de verzekeringsarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 september 2017, onder nummer 17/129, heeft dat College de klacht afgewezen.    

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verzekeringsarts heeft een verweerschrift ingediend.

De klacht is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 maart 2018, waar zijn verschenen klaagster en de arts.

Partijen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2.       De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.  Verweerder is als arbo-arts werkzaam bij E. te F. 

2.2. Klaagster is werkzaam bij de G. te B. Verweerder achtte klaagster op 27 november 2015 naar aanleiding van een ziekmelding  voor drie dagen 6 à 7 uur per week  belastbaar voor werk.

2.3. Op 21 april 2016 zag verweerder klaagster opnieuw op zijn spreekuur. In de verslaglegging staat over dit consult als klachten en als conclusie genoteerd:

"Klachten       Betr trekt het niet. Het loopt erg hoop op de afdeling en in haar hoofd. Betr wordt langzaamaan "afgebroken". Werkt nu op een afdeling waar de sfeer nog minder goed is dan op haar eigen afdeling. Daarnaast moest zij haar eigen spullen verhuizen. Dit deed haar erg veel pijn. Heeft ook geen aangepast bureau gekregen. "Ze lopen mij te trappen, trappen en trappen." Betr is van mening dat zij gepest wordt. (Ik geef aan dat ik vind dat sprake is van een arbeidsconflict is. Betr vindt van niet. Zij wordt eerder gepest. Zij vindt dit iets anders dan een arbeidsconflict. Ik geef aan dat ik dan zal terugkoppelen dat zij gepest wordt , maar dat wilt zij ook niet. Op mijn vraag wat ik dan mag terugkoppelen blijft zij het antwoord schuldig. Zij is van mening dat zij vanwege medische beperkingen volledig AO is en dat het een zuiver medisch probleem is).

                                               (…)

Conclusie       BA en betr verschillen van mening. BA is van mening dat haar klachten verergerd worden door het arbeidsconflict. Betr vindt dat zuiver sprake is van aan medisch probleem.

BA is van mening dat betr 3x6-7 uur per week inzetbaar is en dat er een gesprek moet komen ivm het arbeidsconflict. Desnoods middels mediation.

Gelet op het verschil van mening tussen BA en betr adviseer ik dat betr bij een collega BA wordt ingepland. (…)"

2.4. Op 26 april 2016 is klaagster vervolgens gezien door verweerders collega. In de verslaglegging over dit consult schrijft deze collega het eens te zijn met de hiervoor onder 2.3. weergeven conclusie van verweerder.

2.5. Op 4 mei 2016 zag verweerder klaagster opnieuw op zijn spreekuur. Ten aanzien van de belastbaarheid noteerde verweerder in de Rapportage algemeen dat klaagster nog steeds belastbaar is voor drie dagen 6 à 7 uur per week, dat de beperkingen in stand werden gehouden door het arbeidssituationeel probleem, en dat dit opgelost moest worden conform de daarvoor geldende richtlijn, desnoods middels mediation.

2.6. Op 24 mei 2016 zag verweerder klaagster terug. In de verslaglegging over dit consult staat onder het kopje klachten en belastbaarheid (Rapportage algemeen) onder andere vermeld:

"Klachten       Medio april 2016 duidelijk geworden dat sprake is van lactase-deficientie. Betr heeft last van diarree (2 a 3x per uur (!!!), er komt weinig uit, wel slijm en ellende), is kotsmisselijk, hoofdpijn. (…) Ik heb bij mevr A. aangegeven dat ik mij verbaas dat zij dat zij tijdens het spreekuur d.d. 21-04-2016 niets heeft aangegeven over de frequente diarree. Zij geeft aan dat ik dat niet had gevraagd. Ik heb uitgelegd dat ik naar de klachten heb gevraagd en dat zij toen aangaf dat zij last had van pijnklachten en vermoeidheid. Zij had toen wel de gelegenheid om de frequente diarree te melden. Zij dacht dat ik haar zou onderzoeken. Ik heb nog eens uitgelegd dat zij een oordeel doen en advies geven nav een claim. We doen hier geen uitgebreid darmonderzoek bij elke medewerker die komt.

Uiteindelijk afgesproken dat ik haar HA ga bellen voor overleg. Nu blijkt zij sinds 2 weken een nieuwe huisarts te hebben. Als het goed is heeft de nieuwe HA haar dossier ontvangen van de vorige HA

(…)

Rapportage algemeen

Na betr gesproken heb ik besloten om te overleggen met de deskundige begeleider van betr. Vanwege het spoedeisende karakter heb ik de deskundige begeleider geprobeerd telefonisch te bereiken, maar helaas is mij dat na meerdere pogingen niet gelukt. Ik heb dan ook geen informatie kunnen verkrijgen op basis waarvan ik mijn advies van 04-05-2016 zou moeten herzien. (…) ".

2.7. Op 9 mei 2016 heeft klaagster schriftelijk bezwaar gemaakt bij de Commissie van Drie tegen verweerders advies van 4 mei 2016 en vervolgens op 25 mei 2016 tegen verweerders advies van 24 mei 2016. Voornoemde Commissie heeft het bezwaar ongegrond geacht.

2.8. Op 16 juni 2016 zag verweerder klaagster voor het laatst op zijn spreekuur. In de Rapportage algemeen noteerde verweerder ten aanzien van de belastbaarheid dat er, gelet op zijn bevindingen, geen aanleiding is om zijn advies van 24 mei 2016 te herzien.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder - zonder aanvullende informatie op te vragen bij klaagsters huisarts en de behandelende specialisten en zonder haar te onderzoeken - heeft geconcludeerd dat de oorzaak van klaagsters ziekte een gevolg is van een arbeidsconflict in plaats van een gevolg van haar medische klachten.

Klaagster heeft in de stukken en tijdens het mondelinge vooronderzoek, kort samengevat, nog het volgende aangevoerd. De diagnose lactose-intolerantie is na

21 april 2016 bij klaagster gesteld. Om die reden heeft klaagster verweerder daarover niet eerder kunnen informeren. Klaagster kwam tijdens de consulten bij verweerder uitsluitend voor haar medische klachten. Er was geen sprake van een arbeidsconflict. Verweerder bleef volhouden dat sprake was van een arbeidsconflict en wilde klaagster niet medisch beoordelen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat het arbeidsconflict al sinds november 2015 bestond. Omdat klaagster daarover met hem van mening verschilde, heeft verweerder een second opinion voor haar bij een collega geregeld. Deze collega deelde verweerders standpunt.  Er was voor verweerder geen aanleiding zijn advies ten aanzien van klaagster arbeidsgeschikheid te herzien.

5.         De beoordeling

5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3. De stelling van klaagster dat verweerder bij zijn advisering over de arbeidsgeschiktheid van klaagster uitsluitend had moeten uitgaan van haar medische klachten, volgt het college niet. Uit de verslaglegging van verweerder, en de overige stukken, kan worden afgeleid dat verweerder in zijn advies aan de werkgever inzake herstel en werkhervatting zorgvuldig ten aanzien van klaagster heeft gehandeld. Aannemelijk is geworden dat verweerder de fysieke klaagsters klachten (eerst rug- en later darmklachten) voldoende heeft onderkend. Dat verweerder de darmklachten eerst in mei 2016 in zijn overwegingen heeft betrokken, kan verweerder niet worden aangerekend, nu hij daarover niet eerder door klaagster is geïnformeerd. Toen verweerder hiermee wel bekend was, heeft hij - anders dan klaagster meent - de huisarts geprobeerd te bellen voor overleg en vervolgens bij deze informatie opgevraagd. Dat verweerder in zijn advies aan de werkgever over klaagsters herstel en werkhervatting naast de fysieke klachten van klaagster ook aandacht heeft gevraagd voor de door haar ervaren negatieve werksfeer, om op deze wijze haar inzetbaarheid op de werkvloer te verbeteren en haar herstel te bevorderen, acht het college niet onjuist. Verweerder mocht in de gegeven omstandigheden in redelijkheid concluderen dat - anders dan klaagster meent - een arbeidsconflict aan herstel in de weg stond. Hij heeft hiermede gehandeld overeenkomstig de daarvoor geldende richtlijnen (STECR Werkwijzer arbeidsconflicten). Dat klaagster daarover een andere visie heeft, doet aan het voorgaande niet af.       

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten weergegeven in overweging 2. "De feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat klaagster in beroep voor het eerst heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts nalatig is geweest in het maken van een duidelijke probleemanalyse en dat hij geen duidelijk advies heeft gegeven aan de werkgever over de wijze van re-integreren. Nu het beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en in beroep geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege kunnen worden voorgelegd, vallen deze onderdelen buiten bereik van dit beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal klaagster in zoverre in haar beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.2       In beroep zijn voorts de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van de verzekeringsarts opnieuw aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2018 is dat debat voortgezet.

4.3       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klachten over de probleemanalyse en het advies aan de werkgever ten aanzien van de wijze van re-integreren;

                                               verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter;

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. H.S. Boersma en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. A.R. Sijses, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2018.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.