ECLI:NL:TGZREIN:2017:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 16186b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:53
Datum uitspraak: 15-05-2017
Datum publicatie: 15-05-2017
Zaaknummer(s): 16186b
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt verweerder, psychotherapeut, dat verweerder een verklaring heeft opgesteld waarvan hij wist dat deze gebruikt zou worden in een procedure tussen klager en zijn ex-partner en dat verweerder deze verklaring niet had mogen schrijven. Klacht gegrond, waarschuwing.

Uitspraak: 15 mei 2017

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 24 augustus 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde [C]

tegen:

[D]

psychotherapeut

werkzaam te [E]

verweerder

gemachtigde mr. K. Mous te Nijmegen

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift;

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 7 december 2016;

-          de pleitnotitie overgelegd door klager.

Verweerder heeft gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 3 april 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is gehuwd geweest met patiënte. Uit het huwelijk van klager en patiënte is een zoon geboren.

Patiënte is vanaf eind 2008 tot april 2014 met onderbreking bij verweerder in behandeling geweest.

Op of omstreeks 1 maart 2016 heeft verweerder op verzoek van patiënte en ten behoeve van een gerechtelijke procedure omtrent het gezag van patiënte en klager over de eerdergenoemde zoon en de omgangsregeling van klager met deze zoon, een verklaring betreffende patiënte opgesteld. Deze verklaring luidt (voor zover hier relevant) als volgt:

“(…)

In 2008 is zij [patiënte; college] door (…) [volgt de naam van de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van patiënte; college] verwezen voor een expertise, toen was de diagnose hetzelfde als hieronder genoemd.

Van eind 2008 tot eind 2009 is zij in behandeling geweest voor genoemde klachten.

In 2011 heeft zij zich opnieuw tot ondergetekende gewend, waarbij de individuele inzichtgevende psychotherapie is voortgezet.

Zij is in april 2014 ontslagen iv.m. het bereiken van een stabiel evenwicht.

Reden van behandeling:

Diagnose volgens DSM Classificatie:

300.21 Paniekstoornis met lichte agorafobie

Betrokkene is geruime tijd bij ondergetekende onder behandeling geweest, zij kwam aanvankelijk met burnout-klachten, waarbij er paniekaanvallen waren, waarvoor zij groepstherapie heeft gedaan (cognitieve gedragstherapie in combinatie met psychomotore therapie) en vervolgens individuele inzichtgevende psychotherapie. Patiënte knapte goed op door de tijd heen. Het vermijdingsgedrag is verdwenen.

Psychotherapeutisch is er veel ten positieve gekeerd in de loop van de jaren. Zij heeft aan inzicht gewonnen en is voor zichzelf gaan staan, het zelfvertrouwen groeide. Boosheid en verdriet/pijn werden aanvankelijk afgeweerd, maar ze heeft hier goed mee leren omgaan.

Het moederschap is in met de klachten nooit belemmerend geweest.

(…)”

Aan deze verklaring ging een eerste concept vooraf, dat verweerder aan patiënte had toegestuurd. In dat concept ontbrak de zinsnede: “Het moederschap is in met de klachten nooit belemmerend geweest”.

Bij e-mail van 26 februari 2016 schrijft verweerder aan patiënte:

“(…)

Hierbij concept.2. Indien akkoord laat het even weten, dan zal ik de versie op papier sturen. Nog meer veranderingen, dan ook even laten weten. (…)”

De tekst van deze tweede concept-verklaring is identiek aan de hierboven geciteerde (definitieve) verklaring van op of omstreeks 1 maart 2016 en bevat dus ook de zinsnede “Het moederschap is in met de klachten nooit belemmerend geweest.” Deze zinsnede is op verzoek van patiënte in de verklaring opgenomen.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht houdt – kort en zakelijk weergegeven – het volgende in:

Verweerder heeft op verzoek van en in nauw overleg met patiënte een verklaring opgesteld en afgegeven, ten behoeve van een door patiënte tegen klager gevoerde gerechtelijke procedure, die feitelijke onjuistheden bevat en die onvolledig en misleidend is.

Verweerder trekt in zijn verklaring een conclusie waartoe hij niet in staat is.

Verweerder schendt met deze conclusie de richtlijn van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) dat de behandelend arts geen verklaringen zal afgeven over zijn eigen patiënt in het algemeen en over de medische geschikt- of ongeschiktheid van zijn patiënt voor bepaalde handelingen in het bijzonder.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft schriftelijk en mondeling in het kader van het mondeling vooronderzoek en ter zitting het volgende verklaard:

Door de KNMG wordt afgeraden om een geneeskundige verklaring over een eigen patiënt af te geven. Een geneeskundige verklaring is een verklaring waarin een waardeoordeel over de patiënt wordt gegeven. De passage over het moederschap bevat een waardeoordeel en daar had verweerder buiten moeten blijven. Verweerder betreurt het zeer dat hij deze fout heeft gemaakt.

De verklaring die door verweerder is afgegeven, is slechts voor een deel een geneeskundige verklaring. Medische gegevens mogen worden overgelegd als dat door de patiënt wordt gevraagd. In die zin gaat het hier om een gemengde verklaring. Verweerder kan hier vanwege zijn medisch beroepsgeheim niet verklaren over de behandeling van patiënte. Hij kan om die reden ook niet reageren op de stelling van klager dat de verklaring onjuist, onvolledig en misleidend zou zijn.

5. De overwegingen van het college

Het college is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een (schriftelijke) verklaring omtrent patiënte, wier behandelaar hij is geweest, af te geven, waarin hij een waardeoordeel heeft geformuleerd omtrent het functioneren van patiënte als moeder. Het ging hier namelijk om een belang van patiënte dat lag buiten de specifieke deskundigheid van verweerder, bij wie patiënte in behandeling is geweest. Het college verwijst hier ook naar de Beroepscode voor psychotherapeuten (ingangsdatum juni 2007). Ingevolge artikel III.3.1.1 van deze Beroepscode zal de psychotherapeut aangaande cliënten met wie een behandelingsovereenkomst in de zin van de wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst bestaat ten behoeve van derden geen (schriftelijke) verklaringen uitgeven met een waardeoordeel. Het college is van oordeel dat de verklaring die verweerder omtrent patiënte heeft verstrekt in die zin onterecht is en in zoverre is de klacht dus gegrond.

Verweerder beroept zich op zijn medisch beroepsgeheim en daarom kan het college niet beoordelen of, zoals klager stelt, de door verweerder afgegeven verklaring ook onvolledig en/of onjuist is. In zoverre is de klacht ongegrond.

Nu de klacht deels gegrond is, dient het college te overwegen welke maatregel dient te worden opgelegd. De ernst van het verwijt dat verweerder moet worden gemaakt, rechtvaardigt in beginsel de maatregel van berisping. Verweerder heeft evenwel in zijn verweerschrift en met name ook bij gelegenheid van het mondelinge vooronderzoek en ter zitting nadrukkelijk spijt betuigd van zijn handelen en voorts gemotiveerd aangegeven dat en in hoeverre in de organisatie waarbinnen hij werkzaam is, de werkwijze is aangepast, zodat herhaling niet meer aan de orde kan zijn. Het college zal daarom volstaan met een waarschuwing.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht deels gegrond;

-          legt verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten als voorzitter, dr. R.J. Takens en

drs. P. Citroen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2017 in aanwezigheid van de secretaris.