ECLI:NL:TGZCTG:2016:159 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2015.294

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:159
Datum uitspraak: 07-04-2016
Datum publicatie: 07-04-2016
Zaaknummer(s): c2015.294
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een master physician assistant (MPA). Klaagster verwijt de MPA dat hij 1) te lang gericht is geweest op de diagnose oogontsteking en daarmee de diagnose hart- en longproblemen heeft gemist 2) niet heeft geluisterd naar signalen uit de verpleging en van klaagster dat er met patiënte iets heel ernstigs aan hand was 3) heeft nagelaten klaagster te informeren over de omstandigheid dat patiënte onderzoek weigerde 4) patiënte onvoldoende in beeld had. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.294 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., master physician assistant (MPA), (BIG-geregistreerd als verpleegkundige),  werkzaam te D.,

verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.R. Gans, advocaat te Groningen.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 26 juni 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de MPA - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 juni 2015, onder nummer G2014/56 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De MPA heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.293 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 maart 2016, waar zijn verschenen klaagster en de MPA, bijgestaan door mr. Gans.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2. Vaststaande feiten

            Voor de beoordeling van de klachten gaat het College uit van de volgende feiten.

- Klaagster was gedurende 28 jaar contactpersoon voor haar zus, mevrouw

E., hierna patiënte. Patiënte was wegens chronische schizofrenie met een Rechtelijke Machtiging in F., locatie D., opgenomen. Patiënte is daar op 24 augustus 2013 aan een combinatie van de gevolgen van zeer ernstige long- en hartproblemen overleden.

- Patiënte was een stevige rookster en had vaak hevige hoestbuien. Er waren bij haar binnen F. longproblemen vastgesteld. Zij was als gevolg van haar psychische problemen afwerend bij het ondergaan van lichamelijke onderzoeken. Dergelijke onderzoeken leverden bij haar veel stress op.       

- Patiënte had in april 2013 rode, gezwollen ogen. Verweerder heeft patiënte in verband hiermee op 12 april, 26 april,  29 april 2013 en 3 mei onderzocht en besprak de klachten met de heer G., somatisch arts bij F., locatie D. (zie de samenhangende zaak (G2014/55). Verweerder dacht aan een bacteriële oogontsteking, besprak dit met G. die het met hem eens was en gaf daarvoor medicijnen. Op 3 mei constateerde verweerder een vermindering van de zwelling aan de ogen.  

- Op 10 mei 2013 is patiënte met spoed op de hartafdeling van het H. opgenomen, nadat zij in de instelling waar zij verbleef was ingestort. In het ziekenhuis werden zeer slechte pulmonale en daarmee samenhangende cardiale problemen vastgesteld. Na vijf dagen is patiënte uit het ziekenhuis ontslagen en teruggebracht naar de instelling waar zij verbleef.

- Verweerder is bij de medische dienst van F. werkzaam als Physician Assistant. Hij werkt zelfstandig onder supervisie van een dienstdoende arts. Verweerder heeft één keer per twee weken overleg met de behandelcoördinator van de afdeling over de medische toestand van de betrokken patiënt. De behandeling van patiënten vindt primair plaats op de afdeling waar deze verblijven. Ingeval van somatische problematiek wordt de Medische Dienst door de afdeling ingeschakeld.   

            3. De klacht

            Klaagster verwijt verweerder dat hij:

1.     te lang gericht is geweest op de diagnose oogontsteking en daarmee de diagnose hart- en longproblemen heeft gemist; 

2.     niet heeft geluisterd naar signalen uit de verpleging en van klaagster dat er met patiënte iets heel ernstigs aan hand was;

3.     heeft nagelaten klaagster te informeren over de omstandigheid dat patiënte onderzoek weigerde;

4.     patiënte onvoldoende in beeld had.         

4. Verweer

Verweerder verweert zich als volgt:

1.     De diagnose oogontsteking was juist. De voorgeschreven medicijnen hadden ook effect. Er waren geen concrete aanwijzingen voor hartproblemen. Patiënte heeft hierover geen klachten geuit. Ook voor de uiteindelijk gebleken zeer ernstige longproblemen waren in die periode geen bijzondere aanwijzingen. Patiënte was niet beperkt in haar dagelijkse activiteiten en was niet kortademig. Wel zijn in de loop van de tijd met enige regelmaat haar longen onderzocht. Daaruit bleek dat zij longproblemen had. Er hebben zich kennelijk in de loop van de tijd sluipend zeer ernstige problemen ontwikkeld. Verweerder heeft in april/begin mei 2013 bij patiënte geen gezwollen, rood gezicht geconstateerd;     

2.     Uit het verpleegkundig dossier blijkt niet dat verweerder op een gezwollen, rood hoofd  door verpleegkundigen is aangesproken. Ook is verweerder daarop niet door anderen aangesproken. Verweerder is altijd verschenen om patiënte te beoordelen, als de verpleging daarom vroeg. Op 10 mei 2013 (de dag van de ziekenhuisopname) had verweerder vrij. Andere medewerkers van de Medische Dienst van F. hebben patiënte die dag onderzocht. 

3.     Het algemene beleid was primair gericht op de kwaliteit van leven. In april 2013/begin mei heeft verweerder niet geconstateerd dat patiënte een behandeling weigerde. Er was dan ook geen reden klaagster daarover te informeren.

4.      De klacht is onvoldoende onderbouwd.

Ook doet verweerder nog een beroep op niet-ontvankelijkheid van klaagster.

Kortom: de klachten zijn ongegrond.

            5. Beoordeling van de klacht

            5.1

            Over de ontvankelijkheid van klaagster oordeelt het College als volgt.

Voor Physician Assistants is op grond van de AMvB van 21 december 2011, Stbl. 2011, nr 658 bepaald dat zij bevoegd zijn om bepaalde zogenaamde voorbehouden handelingen te verrichten. Het gevolg daarvan is dat zij op grond van art. 36a, lid 5 van de Wet BIG onder het in de Wet BIG geregelde tuchtrecht vallen. Klaagster is dus ontvankelijk.

            5.2 

Het College merkt op dat het enkele feit van het missen van een diagnose niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Voor tuchtrechtelijke aansprakelijkheid is vereist dat verweerder heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij ten opzichte van zijn patiёnt behoorde te betrachten. 

5.3

Het College stelt vast dat de grote ernst van de long- en hartproblemen van patiënte, zoals deze bij de ziekenhuisopname werd vastgesteld, binnen F. niet is onderkend.

5.4

Het College is echter van oordeel dat dit aan verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Hierbij spelen de volgende overwegingen een rol:

a.     Uit de aan het College verstrekte gegevens is gebleken dat patiënte afwerend was bij de medische onderzoekingen. Daarop is binnen F. een enigszins terughoudend medisch beleid, gericht op kwaliteit van leven, gevoerd. Het College acht dit niet onbegrijpelijk. Dit beleid heeft ertoe bijgedragen dat  de precieze ernst van de longproblemen van patiënte lastig te onderkennen was. Voor het goed onderkennen is namelijk een coöperatieve patiënte nodig. Wel heeft het personeel van F. vergeefse pogingen ondernomen om patiënte het roken te doen verminderen en haar naar een longarts te doen gaan.

b.     Uit het medische dossier blijkt dat patiënte tot betrekkelijk tot kort voor 10 mei nog zelfstandig functioneerde en bij voorbeeld niet kortademig was, wandelde en soms ook hard liep.   

c.      Uit het medische dossier blijkt niet dat patiënte een rood, opgezwollen hoofd had, zoals klaagster aanvoert. Ook is niet op een andere wijze komen vast te staan dat patiënte een dergelijk symptoom vertoonde. Daarom kan het College er niet vanuit gaan dat van een gezwollen, rood hoofd sprake was.  

d.     Een verergering van long- en hartproblemen kan zich sluipend voltrekken. Deze is te meer lastig te onderkennen bij een patiënte die als gevolg van haar psychische toestand de neiging heeft haar gezondheidsproblemen te kleineren en onderzoek af te weren.

e.      Het is het College bekend dat slechts heel zeldzaam rode, gezwollen ogen op hartproblemen wijzen. Het gevolg hiervan is dat verweerder bij een dergelijk symptoom  niet op hartproblemen bedacht hoefde te zijn.   

f.       Verweerder heeft patiënte in april 2013/begin mei 2013 diverse keren in verband met oogontstekingsproblemen onderzocht. Voor die problemen schreef verweerder in overleg met de dienstdoende somatische arts G. een medicijn voor dat effectief bleek. Er zijn hem toen geen verdere bijzonderheden opgevallen. Ook is hij daarop niet door het verplegend personeel van de betrokken afdeling gewezen. Daarom kan het College verweerder in zijn redenering volgen dat er voor hem in die periode geen reden was om klaagster te informeren of bij de behandeling te betrekken.     

Op deze overwegingen stuiten alle klachtonderdelen af.

5.5

Ten overvloede wijst het College nog op het volgende. Het College heeft kennis genomen van de uitspraak van de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg van 20 oktober 2014. Deze uitspraak heeft betrekking op de vraag of F. als organisatie tekort is geschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst met patiënte. Dat is niet de invalshoek van deze tuchtprocedure. In deze procedure gaat het erom vast te stellen of verweerder persoonlijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zoals hierboven aangegeven, is het College van oordeel dat van persoonlijke verwijtbaarheid van verweerder geen sprake is.  

            6. Slotsom

Nu alle klachtonderdelen ongegrond zijn, zal de klacht ongegrond worden verklaard.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De MPA heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en W.H. van Unen, leden-beroepsgenoten en

mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2016.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.