ECLI:NL:TGDKG:2016:48 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW398.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:48
Datum uitspraak: 05-04-2016
Datum publicatie: 24-06-2016
Zaaknummer(s): GDW398.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Omzeilen beslagvrije voet door bankbeslag? Proces-verbaal van beslag niet aan bewindvoerder betekend. Onder omstandigheden kan er sprake van zijn dat er bij een bankbeslag toch een beslagvrije voet dient te worden vastgesteld. Dat er zich in dit geval dergelijke omstandigheden voordoen is gesteld noch gebleken. Het tweede klachtonderdeel is erkend en wordt gegrond verklaard. Geen maatregel opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 1

Beslissing van 5 april 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 398.2015 van:

[     ] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [     ],

werkzaam te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 12 mei 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 16 juni 2015 heeft klager de Kamer geïnformeerd omtrent het tot stand gekomen  contact met de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 13 juli 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 23 februari 2016. Verschenen is [    ], namens de gerechtsdeurwaarder.  

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 5 april 2016.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      Op 5 juni 2013 is een vonnis ten laste van de cliënte van klager gewezen.

b)      Op 28 juni 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan de cliënte van klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

c)      Bij brief van 20 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd om tot betaling van het totaal verschuldigde bedrag over te gaan.

d)     Op 26 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van de cliënte van klager bankbeslag gelegd.

e)      Bij brief van 3 april 2015 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat er geen betalingsmogelijkheden zijn.

f)       Op 13 april 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder het proces-verbaal van het gelegde beslag aan de cliënte van klager betekend.

g)      Op 3 juni 2015 heeft een kantoorgenoot van de gerechtsdeurwaarder telefonisch contact met klager opgenomen en medegedeeld dat het proces-verbaal van het gelegde beslag abusievelijk niet aan hem is betekend en dat uit coulance de kosten van het beslag, de betekening daarvan en de door de bank in rekening gebrachte kosten voor eigen rekening genomen zouden worden.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat a) deze bankbeslag heeft gelegd terwijl hij op de hoogte was van het bewind, de positie, inkomen en gezinssituatie van de debiteur. Hierdoor heeft de gerechtsdeurwaarder getracht de beslagvrije voet te omzeilen. Daarnaast verwijt klager de gerechtsdeurwaarder b) dat hij het proces-verbaal van het gelegde bankbeslag niet aan hem, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, heeft betekend.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft klachtonderdeel a) gemotiveerd weersproken en klachtonderdeel b) erkend. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a wordt overwogen dat de cliënte van klager op 5 juni 2013 bij vonnis is veroordeeld en dat zij nadien heeft nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Naar de gerechtsdeurwaarder onweersproken heeft gesteld heeft de cliënte van klager na het betekenen van het vonnis slechts drie deelbetalingen gedaan. Het door de gerechtsdeurwaarder ten laste van de cliënte van klager gelegde bankbeslag is dan ook niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Ook als een debiteur onder bewind staat mag beslag worden gelegd. Omdat alleen het actuele saldo door het beslag onder de bank wordt getroffen en een bankrekening niet als een periodieke uitkering kan worden gekwalificeerd, hoeft de beslaglegger geen rekening te houden met een beslagvrije voet. Onder omstandigheden kan er sprake van zijn dat er toch een beslagvrije voet dient te worden vastgesteld. Dat er zich in dit geval dergelijke omstandigheden voordoen is gesteld noch gebleken. De kamer is bekend met de tegenstrijdige civiele uitspraken met betrekking tot het omzeilen van de beslagvrije voet bij een bankbeslag. Het is echter niet aan de tuchtrechter om zich inhoudelijk hierover uit te laten. De klacht stuit hierop reeds af.

4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij ten tijde van het bankbeslag op de hoogte was van het bewind doch dat per abuis de adresgegevens van de bewindvoerder niet aan de gegevens van de debiteur waren gekoppeld. Daardoor is het proces-verbaal van het gelegde bankbeslag niet (tevens) aan de bewindvoerder betekend hetgeen wel had moeten gebeuren. De klacht is op dit onderdeel dus gegrond. Nu het hier een kennelijk eenmalige fout betreft, de deurwaarder zijn fout heeft erkend het bankbeslag heeft teruggedraaid en alle kosten voor zijn rekening heeft genomen, ziet de Kamer geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdeel a) ongegrond en klacht onderdeel b) gegrond.

Aldus gegeven door mrs. Th.C.M. Hendriks-Jansen, plaatsvervangend-voorzitter,

A. Sissing en J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 april 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kunnen partijen binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.