ECLI:NL:TADRSHE:2019:164 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-429 DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:164
Datum uitspraak: 04-11-2019
Datum publicatie: 06-11-2019
Zaaknummer(s): 19-429 DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door derdengelden die hij, nadat het loonbeslag conform zijn verzoek was opgeheven, door een administratieve fout op zijn derdengeldrekening had ontvangen, niet onverwijld terug te storten aan de wederpartij van zijn cliënt. Gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  4 november  2019

in de zaak 19-429/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

                        klager

                        tegen:

                        verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij klachtformulier d.d. 6 maart 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 1 juli 2019 met kenmerk nr. K19-026 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2019. Verschenen zijn klager en verweerder.  

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 14 augustus 2019.

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Verweerder is de advocaat van klagers wederpartij. Verweerder heeft uit hoofde van een vonnis d.d. 1 augustus 2018 namens zijn cliënte ten laste van klager loonbeslag doen leggen onder de gemeente X, zijnde klagers werkgever.

2.3     Bij e-mailbericht d.d. 8 februari 2019 heeft verweerder de deurwaarder als volgt bericht:

          “Hierbij verzoek ik je vriendelijk om het onder [gemeente X] gelegde beslag ten laste van [klager] op te heffen.

          Partijen hebben (zo goed als) een regeling getroffen waarvan opheffing van dit beslag deel uitmaakt.

          Graag krijg ik dit bevestigd.”

2.4     De deurwaarder heeft het loonbeslag opgeheven, hetgeen bij e-mail d.d. 12 februari 2019 aan verweerder is bevestigd.

2.5     Klagers werkgever heeft, nadat het beslag was opgeheven, eind februari 2019 abusievelijk nog een bedrag van € 494,96 aan de deurwaarder afgedragen. Vervolgens heeft de deurwaarder abusievelijk een bedrag van € 425,-- overgemaakt naar de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Het bedrag ad € 425,-- is op 25 februari 2019 op de derdengeldrekening van verweerders kantoor bijgeschreven. De deurwaarder heeft verweerder vervolgens van de gemaakte fout op de hoogte gesteld.

2.6     Bij e-mail d.d. 28 februari 2019 heeft klagers advocaat verweerder verzocht om het bedrag per omgaande aan klager terug te storten.

2.7     Bij klachtformulier d.d. 6 maart 2019 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

2.8     Op 15 maart 2019 heeft verweerder een bedrag van € 425,-- aan klager teruggestort.

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

          ten onrechte gelden die hij op de derdengeldrekening nog had ontvangen na opheffing van het loonbeslag niet (onverwijld) heeft teruggestort aan klager.

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. De deurwaarder belde met het verzoek om het bedrag dat op 25 februari 2019 op de derdengeldrekening was gestort, aan klager terug te storten, omdat er iets was misgegaan. Verweerder heeft niet direct aan dat verzoek voldaan, omdat de regeling niet tot stand was gekomen, en het beslag daarom niet opgeheven had hoeven te worden. Verweerder diende eerst te overleggen met zijn cliënte, nu zij recht had op het geld, zodat verweerder eerst de toestemming van zijn cliënte nodig had. Ook wilde verweerder onderzoeken of het niet handiger was om het bedrag, in afwachting van een mogelijk met klager alsnog te bereiken betalingsregeling, niet terug te storten, zodat geen nieuw loonbeslag hoefde te worden gelegd. Op 15 maart 2019 heeft verweerder het bedrag aan klager teruggestort. Het heeft dus wel enige tijd geduurd voordat verweerder heeft terugbetaald, maar van een pertinente weigering is geen sprake geweest.

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2     Vast staat dat nadat het beslag op verzoek van verweerder was opgeheven ten gevolge van een opeenstapeling van administratieve fouten abusievelijk gelden zijn terechtgekomen op de derdengeldrekening van verweerders kantoor. De hoofdregel is dat een advocaat derdengelden onverwijld overmaakt aan de rechthebbende. Het parkeren van derdengelden zonder noodzaak op de derdengeldrekening is derhalve niet toegestaan. De raad stelt vast dat verweerder het op 25 februari 2019 op de derdengeldrekening ontvangen bedrag, in weerwil van het verzoek van klagers advocaat d.d. 28 februari 2019 om het bedrag aan klager terug te betalen, eerst op 15 maart 2019 aan klager heeft teruggestort.

5.3     De raad is van oordeel dat verweerder aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het stond verweerder eenvoudig niet vrij, eenzijdig over het bedrag te beschikken. Dat inmiddels was gebleken dat geen regeling was tot stand gekomen en dat verweerders cliënte meende nog een vordering op klager te hebben, maakt dat niet anders. Verweerders veronderstelling dat hij voor het terugstorten van het bedrag aan klager de toestemming van zijn cliënte benodigde, is onjuist. Immers, verweerders cliënte was niet de rechthebbende van het bedrag. Verweerder heeft klagers belangen onnodig geschaad door een twee en een halve week te wachten met het terugstorten van het door hem ontvangen bedrag aan klager. De raad komt tot de slotsom dat de klacht gegrond is.

  6       MAATREGEL

  6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de gelden die hij op de derdengeldrekening had ontvangen na de opheffing van het loonbeslag niet onverwijld terug te storten aan klager. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.

  7       GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

  7.1     Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

  7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

            a) € 50 reiskosten  van klager,

            b) € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

            c)  € 500 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

  7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt aan verweerder op de maatregel van waarschuwing;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2019.

Griffier                                                                                   Voorzitter