ECLI:NL:TADRARL:2018:178 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-681

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:178
Datum uitspraak: 23-07-2018
Datum publicatie: 30-07-2018
Zaaknummer(s): 17-681
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster, een vennootschap, heeft in deze klachtzaak verweerster (toen nog advocaat) beklaagd en gelijktijdig het hele advocaten- en notarissenkantoor (17-679) en haar toenmalige collega mr. D (17-680). Klaagster is met haar incassozaak naar mr. D gegaan, welke incassozaak kort daarna, met instemming van klaagster, is overgedragen aan verweerster. Na een voor klaagster gunstig vonnis, heeft verweerster klaagster op zorgvuldige wijze geïnformeerd over de te nemen stappen bij beslaglegging op de verschillende roerende zaken van de wederpartij, klaagster daarbij meermaals en in duidelijke bewoordingen gewezen op de verschillende risico’s en het kostenplaatje daarvan. Klaagster heeft met die werkwijze ook ingestemd, zodat verweerster klaagster in zoverre naar behoren heeft bijgestaan. Het verdere verwijt, dat verweerster na kennisname van de door haar opgevraagde uittreksels uit het Octrooiregister klaagster niet meteen heeft gewaarschuwd dat het beslag op de octrooien waardeloos zou zijn als de jaartaksen niet tijdig betaald zouden worden, oordeelt de raad gegrond. Verweerster heeft de informatie uit de uittreksel met betrekking tot de octrooien naar het oordeel van de raad onvoldoende geduid. Niet is gebleken dat verweerster (meteen) daarna informatie heeft ingewonnen, zo nodig bij een deskundige, dan wel actie heeft ondernomen dan wel klaagster heeft gewaarschuwd over het mogelijke risico van het vervallen van de octrooien bij niet tijdige betaling van de jaartaksen, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Dat was vooral het geval nu in correspondentie van verweerster met klaagster steeds terugkwam dat octrooien lastig en ingewikkeld zijn en de aangezochte interne en andere notarissen de executieveiling niet wilden doen. De enkele omstandigheid dat er mogelijkerwijs geen sprake is van schade, omdat het wellicht niet mogelijk was dat een derde alsnog die jaartaksen zou betalen, speelt slechts een rol in het kader van eventuele schade in een civiele procedure, maar is niet doorslaggevend en toch verwijtbaar in een tuchtrechtelijk geding als de onderhavige. In zoverre heeft het handelen van verweerster niet voldaan aan de van haar als advocaat te verwachten kwaliteitseisen en oordeelt de raad deze klacht gegrond.  Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 juli 2018

in de zaak 17-681

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 juli 2016, aangevuld bij e-mailberichten van 3 augustus 2016, 30 november 2016, 1 december 2016 en 26 februari 2017, heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 10 augustus 2017 met kenmerk K 16/85, door de raad ontvangen op diezelfde datum (digitaal), heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is, vanwege de samenhang, ter zitting van de raad van 26 maart 2018 gevoegd behandeld met de klachtzaken 17-679 en 17 680. Bij de zitting waren aanwezig - namens klaagster - de heer [S] en verweerster, ter zitting bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede mr. D (verweerder in klachtzaak 17-680). Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Daaraan is gehecht 1) de pleitnota van de gemachtigde van alle hiervoor genoemde verweerders en 2) de ter zitting namens verweerders overgelegde e mails van 23/24 maart 2016 (tussen klaagster en verweerster) en van 13/15 april 2016 (tussen klaagster en verweerster).

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de hiervoor onder 1.3 genoemde e-mailberichten zoals deze namens verweerders zijn overgelegd ter zitting van de raad.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In 2013 heeft klaagster aan haar wederpartij een geldlening verstrekt ten behoeve van de financiering van de verdere ontwikkeling van opzetspiegels voor voertuigen van autorijscholen. De spiegels waren door octrooien beschermd. Tussen klaagster en de wederpartij is een geschil ontstaan waarna klaagster zich tot het kantoor van verweerster heeft gewend om haar bij te staan bij het terugvorderen van de aan de wederpartij verstrekte geldlening. 

2.3    Op 17 december 2013 heeft de toenmalige collega van verweerster, mr. D., namens het kantoor per e-mail aan klaagster een opdrachtbevestiging verstuurd terzake het geschil van klaagster over de geldlening met haar wederpartij, onder gelijktijdige toezending van de toepasselijke algemene voorwaarden en klachtenregeling van het kantoor. Mr. D. heeft in deze e-mail voorts gemeld dat hij bij de werkzaamheden mogelijk ook andere collega’s zal inschakelen en daarvan klaagster op voorhand op de hoogte zal stellen indien die diensten van substantiële aard blijken te zijn.

2.4    Kort daarna hebben klaagster en mr. D. afgesproken dat verweerster betrokken zou worden bij de inhoudelijke behandeling van de zaak. Mr. D. is verweerder in klachtzaak 17-680. Verweerster heeft daarna de werkzaamheden in het dossier van klaagster verricht.

2.5    In januari/februari 2014 is ten laste van de wederpartij van klaagster conservatoir beslag gelegd op onder andere bankrekeningen, octrooien, inboedel en een auto. Op het  verzoekschrift staat mr. D. genoemd als behandelaar van de zaak van klaagster. Het feitelijke werk is gedaan door verweerster.

2.6    Op 24 februari 2014 is namens klaagster de wederpartij gedagvaard, in welke zaak op 17 december 2014 tegen die wederpartij een veroordelend vonnis is gewezen. Op 18 december 2014 heeft verweerster de wederpartij gesommeerd om aan het vonnis te voldoen. Een minnelijke oplossing tussen klaagster en de wederpartij is niet bereikt.

2.7    Per e-mail van 30 april 2015 om 11:51 uur heeft verweerster aan klaagster gemeld dat zij overleg heeft gehad met een van de notarissen van haar kantoor over het executeren van de gelegde beslagen op de octrooien en dat zij heeft begrepen dat een executieveiling van octrooien zelden voor komt, zodat niet mogelijk is om op voorhand een inschatting van de kosten te geven van een dergelijke veiling. Verweerster heeft in het kader van de kosten aan klaagster geadviseerd om een andere goedkopere route te volgen en klaagster verzocht om daarop te reageren.

2.8    Op 26 mei 2015 heeft de deurwaarder op verzoek van verweerster het vonnis aan de wederpartij betekend.

2.9    Op 27 mei 2015 heeft verweerster uittreksels uit het Octrooiregister opgevraagd. Blijkens deze uittreksels van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland waren voor  de octrooien (1) een ‘hulpspiegel voor een buitenspiegel van een voertuig’ en (2) een ‘hulpspiegel voor voertuig’ op 31 mei 2015 en (3) voor een ‘trillingsvrije hulpspiegel’ op 30 juni 2015 de jaartaksen verschuldigd.

2.10    De hiervoor genoemde octrooien zijn komen te vervallen wegens het niet tijdig voldoen van de jaartaksen.

2.11    Tijdens de vakantie van verweerster in de periode van 17-29 juni 2015 heeft mr. D. het dossier van klaagster waargenomen. In die periode heeft hij per e-mail van 25 juni 2015 aan klaagster een kosteninschatting van de deurwaarder gestuurd in verband met de diverse te leggen beslagen met een korte toelichting en een verzoek om instemming daarmee. Tevens heeft hij geschreven:

“Voor de goede orde merk ik op dat het uitbrengen van een onderhands bod door jou op de zaken nadat de veiling is aangekondigd door de notaris die van ons daartoe de opdracht heeft gekregen, maar voordat deze heeft plaatsgevonden, dient te geschieden door voorlegging daarvan aan de president van de rechtbank in een verzoekschrift. Er zal een mondelinge behandeling worden gepland waarbij [de wederpartij] ook zal kunnen worden gehoord. De kosten hiervan belopen enige duizenden euro’s, is mijn inschatting.”

2.12    Per e-mail van 7 juli 2015 heeft verweerster onder meer aan klaagster bericht:

“Tot slot vernam ik na mijn terugkomst van vakantie dat er kennelijk onduidelijkheid is komen te bestaan over de stappen die genomen zouden moeten worden in dit dossier. In mijn perceptie was afgesproken dat ik de deurwaarder advies zou vragen (wat zoals je weet, ook is gebeurd is), en ik jou na mijn vakantie verder zou informeren over de uitkomst hiervan. Ik was er niet van op de hoogte dat mijn contactpersoon bij de deurwaarder waarmee ik overleg had gevoerd, zelf ook op vakantie zou gaan. Omdat er kennelijk bij de deurwaarder verwarring is ontstaan over wat ik gevraagd heb en [mr. D] op zijn beurt om die reden niet op de hoogte kon zijn van hetgeen ik had besproken en afgesproken met mijn contactpersoon, heeft [mr. D] jou niet juist kunnen informeren. Mijn welgemeende excuses voor deze gang van zaken.

Ik stel voor dat wij contact hebben als jij in de gelegenheid bent geweest om kennis te nemen van het bijgevoegde advies. Ik zal jouw bericht hierover afwachten.”

2.13    Per e-mail van 19 oktober 2015 heeft verweerster aan klaagster bevestigd dat klaagster zelf de executie van het (deelrecht in het) octrooirecht van de wederpartij zal afhandelen omdat klaagster met een andere rechthebbende daarover overeenstemming heeft bereikt. Daarnaast heeft zij de gegevens van de deurwaarder aan klaagster doorgegeven. Die deurwaarder heeft in zijn e-mail van 29 oktober 2015 aan verweerster laten weten dat hij geen notaris had gevonden om de octrooien te veilen, waarop verweerster heeft laten weten dat klaagster dat verder zou afwikkelen en zij het dossier bij de deurwaarder afsloot.

2.14    Per e-mail van 9 november 2015 heeft klaagster aan verweerster meegedeeld dat hij met veel moeite een notaris heeft gevonden die de octrooien kan en wil gaan veilen. De daaropvolgende correspondentie met betrokken partijen zijn door klaagster in cc aan verweerster gestuurd.

2.15    Per e-mail van 22 januari 2016 om 16:22 uur heeft verweerster aan klaagster, voor zover in deze relevant, het volgende bericht:

“Zojuist vernam ik dat je gebeld had. Allereerst lijkt het mij verstandig even te vertalen wat wij de afgelopen dagen besproken hebben, zodat we beide weten waar we het over hebben. Daarbij zal ik tevens antwoord geven op jouw vraag over of het een idee is om te wachten met de verkoop van de octrooien zodat deze eventueel gelijk met de voorraden verkocht kunnen worden. (…)

1. De executie van de octrooien wordt geregeld door Theo.

2. Als er in het kader van de executie van het vonnis beslag gelegd wordt op bijvoorbeeld de voorraden, weten wij op voorhand niet of deze voorraden [de wederpartij] toekomen. Als dat niet het geval is, (…).

Bij de domeinnaam is dit anders, aangezien deze volgens jouw informatie wel op naam staat van [de wederpartij]. (…) Als er een executoriale titel is (vonnis) kan de domeinnaam op een openbare veiling worden verkocht en jij als beslaglegger mag je vervolgens verhalen op de executieopbrengst. Weet echter dat in de praktijk een dergelijk verhaalsbeslag en executie daarvan zelden voorkomt. Ik verwacht dat dit is omdat het altijd de vraag is wat een domeinnaam oplevert.

Gelet op het voorgaande vraag ik mij dus af of het zinvol is te wachten met de executieverkoop van de octrooien. Ten aanzien van de voorraden bijvoorbeeld bestaat immers vrij veel onzekerheid over hoe e.e.a. afgehandeld kan en mag worden. Alleen voor bijvoorbeeld wat betreft de domeinnaam is dit anders, omdat jij hebt aangegeven dat deze op naam staat van [de wederpartij], waarbij ik er van uitga dat dit aantoonbaar is (…)”

2.16    Per e-mail van 22 januari 2016 om 16:47 uur heeft klaagster hierop als volgt gereageerd:

“Aardig, dat je kennelijk risico loopt, als je een boef probeert aan te pakken cq een uitgesproken vonnis probeert te executeren. Prima, dat jij me op de risico’s wijst en daar moeten we ook rekening mee houden, maar komen we niet verder mee. (…)

3. Ik denk ook niet, dat het zin heeft te wachten met de veiling van de octrooien.

4. Risico’s en gevaren leiden tot verlamming met als gevolg, dat je niets onderneemt en dus ook niets bereikt.”

2.17    Per e-mail van 22 januari 2016 om 17:13 uur heeft klaagster, voor zover in deze relevant, vervolgens aan verweerster bericht:

“ Ik sprak je zojuist mbt onze mailwisseling van vandaag.

Actie conclusies:

1. jij zoekt uit, of we [de wederpartij] kunnen aanpakken mbt iets ondernemen tegen het feit, dat hij alle activiteiten tot in detail heeft overgeheveld in een andere [eenheid]/ eenheden (de Ltd’s) en vanuit deze eenheden “business as usual” uitvoert (…).

2. jij laat [naam deurwaarder] beslag leggen op de voorraden. (…)

3. Ik ga [T] [toevoeging raad: de door klaagster ingeschakelde notaris] vragen de veiling door te zetten.

We keep in touch. Motto mbt risico’s en gevaren: als de hemel naar beneden komt, drage we allemaal een blauw pakkie. Goed weekend.”

2.18    Per e-mail van 26 januari 2016 om 13:51 uur heeft verweerster aan klaagster gemeld:

“Zoals door jou verzocht heb ik de deurwaarder opdracht gegeven om beslag te leggen op de handelsvoorraden. Hierbij is van belang dat er een concreet adres moet zijn waar de voorraden zich (vermoedelijk) bevinden. (…) Ik vind het risicovol om in het kader van de executie van het vonnis tegen [de wederpartij] beslag te leggen op voorraden die zich op het vestigingsadres van een andere onderneming bevinden. Daarom raad ik je daarom af. (…)

Heb jij wellicht nog een ander mogelijk adres waar de voorraden zich bevinden? De deurwaarder vroeg tevens of wij enig inzicht hebben in de omvang van de voorraad, maar dat is niet het geval. (…)

Daarnaast heb ik opdracht gegeven om beslag te leggen op de domeinnaam [naam.com]. Bij een .nl domeinnaam is het beslagleggen en de executie daarvan duidelijk. Bij een .com domeinnaam echter niet. Als je hierover op voorhand duidelijkheid wil hebben dan kan ik hier induiken of de deurwaarder kat laten uitzoeken tegen een uurtarief van € 125,- ex btw. Ik hoor graag op je hier op voorhand duidelijkheid over wilt hebben. (…)”

2.19    Hierop heeft klaagster per e-mail van 26 januari 2016 om 14:40 uur gereageerd. Klaagster heeft daarin onder meer aan verweerster laten weten dat bewaring van de voorraden van de wederpartij voorlopig nog niet nodig is omdat de noodzaak daartoe afhankelijk is van de door de deurwaarder aangetroffen hoeveelheid spiegels of rotzooi. Daarnaast was volgens klaagster beslaglegging op de voorraden voorlopig voldoende om verkoop ervan door de wederpartij te voorkomen. Tot slot heeft klaagster aan verweerster gemeld even niets met de domeinnaam te doen, omdat klaagster die informatie later op zou zoeken.

2.20    Per e-mail van 18 februari 2016 heeft klaagster aan verweerster de toegezegde informatie gegeven over de domeinnaam van de wederpartij en verweerster succes gewenst met de beslaglegging daarop.

2.21    Per e-mail van 24 februari 2016 om 15:32 uur heeft verweerster aan klaagster onder meer gemeld:

“Zoals gisteren al besproken [is] beslag op de domeinnaam mogelijk, maar is het onduidelijk hoe een en ander zou dienen te geschieden ten aanzien van de executoriale verkoop. Ik heb hier onderzoek naar gedaan maar kan jou hier helaas geen duidelijkheid over geven. Kennelijk is dit nog nooit gedaan, althans niet vanuit Nederland. Een mogelijkheid is om (…). Graag hoor ik jou mening hierover.

Verder blijkt uit het bijgevoegde bericht dat er niemand mee mag wanneer er beslag wordt gelegd op de handelsvoorraden. (…)

Graag hoor ik van jou of beslaglegging door dient te gaan (…).”

2.22    Per e-mail van 24 februari 2016 om 16:09 uur heeft klaagster aan verweerster gemeld:

“tav domeinnaam.

a.    ik denk dat beslag zinvol is. (…)

b.    de site. Ik heb je eerder de voorwaarden van Hostnet gestuurd. Die blijft eigenaar van de site en [de wederpartij] heeft slechts het gebruiksrecht. Dus ligt het voor de [hand] beslag te leggen op dat gebruiksrecht. (…)

Met a en b samen moeten we toch een vuist kunnen maken.

Tav voorraden. Ik krijg een beetje een sik van [de deurwaarder]. Zeer ambtelijk en ook amateuristisch. (…) Verder, die voorraden zijn wel degelijk geld waard. Handelswaarde per spiegel € 75. Dus 200 spiegels of te assembleren onderdelen daarvoor is al € 15.000. (…) Dus laten we doorgaan met dat beslag. (…).”

2.23    Per e-mail van 25 februari 2016 heeft verweerster aan klaagster bericht:

“Zoals zojuist telefonisch besproken heb ik [een andere deurwaarder] opdracht gegeven om over te gaan tot het leggen van executoriaal beslag op de handelsvoorraden van [de wederpartij]. (…)

Daarnaast heb ik opdracht gegeven om executoriaal beslag te leggen op de domeinnaam [naam.com]. Hierbij heb ik aangegeven dat de daadwerkelijke executie wellicht een probleem kan vormen doch dat allereerst het beslag moet worden gelegd. Executiemogelijkheden volgen later wel.”

2.24    Per e-mail van 9 maart 2016 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat de deurwaarder beslag heeft gelegd op de aangetroffen voorraden van de wederpartij en de waarde daarvan niet hoog werd ingeschat. In reactie hierop heeft klaagster per e-mail van 10 maart 2016 verweerster wanprestatie verweten nu de beslag leggende deurwaarder geheel niet lijkt te zijn geïnstrueerd zoals door klaagster was verzocht.

2.25    Per e-mail van 24 maart 2016 heeft klaagster aan verweerster een e-mail van de door klaagster ingeschakelde notaris R (van 23 maart 2016 om 00:15 uur) doorgestuurd met het verzoek om op de vervelende informatie van deze notaris te reageren. In die e-mail heeft de notaris klaagster geïnformeerd over de hem bekende situatie met de octrooirechten van de wederpartij van klaagster namelijk 1) dat weliswaar alsnog betalingen voor de betreffende taksen zijn voldaan, maar 2) dat van een daadwerkelijke veiling geen sprake kan zijn geweest omdat de betreffende octrooirechten toen al vervallen waren en 3) alleen de oorspronkelijk eigenaar een herstelverzoek zou kunnen indienen waarvoor echter zijn medewerking is vereist. Volgens de notaris was volgens het Octrooicentrum pas eind januari/begin februari 2016 ten aanzien van twee octrooien en voor het derde octrooi pas begin maart 2016 zichtbaar dat deze zijn vervallen en onduidelijk of de wederpartij over die achterstallige betalingen c.q. vervaldreiging is geïnformeerd. En voorts:

“Zo dreigt een vervelende impasse, waarin raadzaam lijkt ook [verweerster] te betrekken, als degene die naar ik aanneem de beslagen verzorgde en het signaal gaf dat alle beslagen inmiddels executoriaal waren geworden. Zij zou mogelijk kunnen adviseren over de vraag, hoe [de wederpartij] misschien toch bij het herstelverzoek te betrekken is.”

2.26    Per e-mail van 31 maart 2016 heeft klaagster aan verweerster gemeld:

“Voor ik weg ging heb ik jullie verblijd met de betaling van alle openstaande rekeningen. (…) Separaat heb ik je gecopieerd in een mail aan [T] [toevoeging raad: de notaris]. Spreekt voor zich. Wil jij eens nagaan in jouw omgeving, of er een goede ingeving opkomt teneinde deze impasse op een handige manier te doorbreken.

In het begin zou het volgens jou allemaal geen probleem zijn die octrooien door jullie notarissen te veilen, vervolgens haakten die af, etc en is nu deze situatie ontstaan. Dus ik meen ook een beroep op jullie te mogen doen mee te denken.”

2.27    Blijkens de e-mails uit de periode 12 tot en met 15 april 2016 is daarop contact geweest tussen klaagster, verweerster, de notaris en een collega van zijn kantoor, over een door klaagster aan het Octrooicentrum te sturen brief. Afgesproken is dat in de brief onder meer zou worden benadrukt dat door het extreem achterlopen van het publieke zoeksysteem van het Octrooicentrum door implementatie van een nieuw systeem in medio 2015 niemand bekend kon zijn met het vervallen van de octrooien terwijl het Octrooicentrum niet zelf actief is gaan informeren over (dreigend) verval van rechten.

2.28    Per e-mail van omstreeks 17 mei 2016 heeft klaagster het kantoor van verweerder  aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade ter zake van de executie van de   door toedoen van verweerster en mr. D - vervallen octrooien. Het kantoor van verweerster heeft de kwestie voorgelegd aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, die de vordering heeft afgewezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klaagster niet te wijzen op de aanzienlijke risico’s die waren verbonden aan diverse kostbare juridische stappen, waardoor klaagster bovendien onnodig kosten heeft moeten maken.

Toelichting:

Volgens klaagster is ook verweerster in haar zorg tekortgeschoten door klaagster niet op de aanzienlijke risico’s te wijzen, met name bij beslagen op de website/domeinnaam van de wederpartij en op diens bankrekeningen. Het was bekend dat de wederpartij over weinig liquide middelen beschikte zodat de bankbeslagen weinig zinvol waren. Daarnaast is miskend dat beslag op een website/domeinnaam eenvoudig te omzeilen is, terwijl bovendien de betreffende domeinnaam in de Verenigde Staten geregistreerd stond, zodat executie daarvan zeer gecompliceerd zou zijn geweest

b)    op onjuiste zaken en in strijd met de met klaagster gemaakte afspraken beslag te leggen ten laste van de wederpartij.

Toelichting:

Met het verzoekschrift op naam van mr. D is beslag gelegd op - de gedetailleerd omschreven - inboedel en auto van de wederpartij van klaagster, terwijl klaagster had aangegeven dat de waarde ervan mogelijk nihil was. Daarnaast is beslag op de voorraden van de wederpartij gelegd en daarbij volstaan met een summiere omschrijving van die voorraden, terwijl klaagster had gevraagd de inboedel nauwkeurig te omschrijven, gelet op de verwachte waarde ervan en om te voorkomen dat de wederpartij zijn verkoop in stand zou kunnen houden;

c)    in strijd met de zorg-, informatie- en waarschuwingsplicht jegens klaagster te handelen door klaagster er niet op te wijzen dat de - beslagen - octrooien van de wederpartij zouden vervallen als de jaartaksen niet tijdig werden voldaan, en deze omstandigheid niet te betrekken bij de advisering over de risico’s en haalbaarheid van de zaak en aldus tevens ondeskundig te hebben gehandeld.

Toelichting:

Bij het aannemen van de zaak van klaagster wist aanvankelijk mr. D en later ook verweerster dat klaagster haar vordering op de wederpartij alleen voldaan zou krijgen als zij de spiegels, met daarop octrooi, kon (doen) exploiteren. Verweerster kon uit de door haar opgevraagde uittreksels uit het Octrooiregister van 27 mei 2015 opmaken wanneer de jaartaksen voldaan hadden moeten worden, althans had dat moeten weten. Als deskundig advocaat had verweerster voorts bekend moeten zijn geweest met de gevolgen van niet-tijdige betaling van de taksen voor het octrooi, dan wel had zij, conform afspraak, deskundige collega’s moeten consulteren. Verweerster heeft hierin miskend dat de wederpartij er belang bij had de jaartaksen niet te betalen om te voorkomen dat de octrooien in handen van klaagster zouden vallen. Verweerster is hierin ernstig tekortgeschoten jegens klaagster, evenals haar collega mr. D;

d)    de suggestie te wekken dat de notarissen van het kantoor de octrooien konden veilen, terwijl dat niet het geval bleek te zijn, waardoor vertraging, coördinatie- en communicatieproblemen zijn ontstaan en voorts de door klaagster ingeschakelde notaris, in strijd met de mondelinge afspraken, niet adequaat te informeren.

4    VERWEER

4.1    Verweerster betwist dat zij  tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld en voert daartoe onder meer het volgende verweer.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Verweerster ontkent dat haar feiten en omstandigheden bekend waren op grond waarvan beslag op de diverse roerende zaken van de wederpartij weinig zinvol was. Het saldo op de bankrekening van de wederpartij van klaagster maakte dat de beslaglegging uit kosten/batenoogpunt rendabel was.

4.3    Daarnaast heeft zij in de verschillende e-mails van 22 en 26 januari 2016 en op 24 en 25 februari 2016 klaagster volledig op de hoogte gehouden van de aan de beslaglegging op onder meer de voorraden verbonden risico’s, klaagster genoegzaam gewaarschuwd en de werkwijze van de deurwaarder toegelicht. Zij betwist te hebben toegezegd klaagster na beslaglegging inzicht te kunnen geven in de aard, aantallen en specificatie van de handelsvoorraden van de wederpartij. Telefonisch heeft zij in dat opzicht ook laten weten dat een deurwaarder de administratie van een beslagene niet mag doorzoeken, zoals door klaagster was gevraagd.

4.4    Klaagster wilde zelf onderzoek doen naar beslag op de domeinnaam. Volgens verweerster heeft zij klaagster in haar e-mails van 22 januari 2016 en 24 en 25 februari 2016 erop gewezen dat beslag op een domeinnaam en de executie daarvan niet eenvoudig en weinig zinvol was. Klaagster, zelf financieel expert, was volgens verweerster ook prima in staat om de risico’s van beslaglegging in te schatten, zoals ook blijkt uit de e-mail van klaagster van 22 januari 2016 om 16:47.

4.5    Na van klaagster daartoe verkregen opdracht om het beslag te leggen, heeft zij per e-mail van 25 februari 2016 bevestigd.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Verweerster betwist dat zij ermee bekend was dat klaagster alleen haar vordering op de wederpartij voldaan zou krijgen als klaagster de spiegels waarop octrooien zaten, kon (doen) incasseren. Haar collega mr. D heeft de intake met klaagster gedaan. Hij heeft  in zijn klachtzaak 17-680 ook betwist dat klaagster hem had meegedeeld dat dat het doel was. Volgens mr. D en volgens verweerster was de opdracht aan hun kantoor om de vordering van klaagster op de wederpartij te incasseren, welke werkzaamheden zij met instemming van klaagster ook heeft verricht.

4.7    Uit de door haar op 27 mei 2015 opgevraagde uittreksels uit het Octrooiregister bleek niet dat de jaartaksen niet waren betaald door de octrooigerechtigde. Voor zover zij daartoe al was gehouden, een dergelijke verplichting bestaat echter niet voor een beslagleggend advocaat, zou periodiek opnieuw consulteren van het register ook niet tot andere inzichten hebben geleid. Zij verwijst in dat kader naar de ter zitting overgelegde e-mails van 23/24 maart 2016 en van 13/15 april 2016. Daaruit blijkt dat het openbare register van het Octrooicentrum wegens vervanging vanaf medio 2015 ernstig achterliep en voorts dat het vervallen van de drie octrooien van de wederpartij op zijn vroegst eind januari/begin maart 2016 zichtbaar zouden zijn geworden. Verweerster was daarmee aldus niet bekend en behoefde daar ook niet bekend mee zijn, temeer daar volgens klaagster de bedrijfsvoering van zijn wederpartij afhankelijk was van die octrooien zodat betaling van de jaartaksen in de rede lag. Voor zover klaagster, zoals wordt gesteld, in juni 2015 al wist dat de taxen niet tijdig waren voldaan, dan had hij die informatie met verweerster dienen te delen, hetgeen niet is gebeurd.

Ad klachtonderdeel d)

4.8    Verweerster betwist dat zij op enig moment aan klaagster heeft gemeld dat een notaris van haar kantoor de octrooien zou kunnen veilen. Voorts betwist zij dat door haar toedoen verwarring is ontstaan of een deurwaarder die executie kon verzorgen. Zowel een deurwaarder als een notaris zijn immers nodig bij het leggen van executoriaal beslag en het veilen daarvan. Verweerster heeft dat in diverse overgelegde correspondentie aan klaagster voldoende duidelijk gemaakt. Mogelijk is bij een eerste gesprek met klaagster ter sprake gekomen dat het kantoor ook over notarissen beschikte, maar dat een van die notarissen de veiling van de octrooien zou kunnen doen, wordt ook door mr. D en het kantoor betwist. Dat de interne notarissen daarna desverzocht lieten weten de veiling van de octrooien niet te willen doen, kan verweerster niet worden verweten.

4.9    Zoals blijkt uit de e-mail van verweerster aan klaagster van 19 oktober 2015 heeft klaagster toen besloten om de executie van de octrooien zelf ter hand te nemen. De behandelend deurwaarder heeft in zijn e-mail van 29 oktober 2015 aan verweerster laten weten dat hij geen notaris had gevonden om de octrooien te veilen. Daarop heeft verweerster laten weten dat klaagster de executie daarvan zelf wilde regelen en het dossier bij de deurwaarder op verzoek van klaagster gesloten. Begin november 2015 heeft klaagster zelf een notaris bereid gevonden, mr. R, om de executie van de octrooien ter hand te nemen.

4.10    Tot slot betwist verweerster van klaagster of van de door klaagster ingeschakelde notaris een informatieverzoek te hebben ontvangen, terwijl niet valt in te zien waarom verweerster daartoe zelf initiatief had moeten nemen. Onduidelijk is welke coördinatie- en/of communicatieproblemen zijn ontstaan en de vertraging die is opgelopen, is aan klaagster zelf te wijten, aldus verweerster.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

5.2    Hierin staat centraal de vraag of verweerster klaagster voldoende op de risico’s heeft gewezen van de kostbare juridische stappen bij de diverse beslagleggingen en of de beslagleggingen in goed overleg met klaagster hebben plaatsgevonden, zodat verweerster voldoende zorg heeft betracht ten opzichte van de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

5.3    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico- waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.4    Tot die professionele standaard behoort het wijzen op de risico’s van te nemen rechtsmaatregelen en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat ook gewezen te worden wat in zijn zaak het kostenrisico is.

5.5    Op basis van het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken, in het bijzonder de onder de feiten hiervoor genoemde correspondentie van 22 en 26 januari 2016 en van 24 en 25 februari 2016 tussen partijen, is de raad van oordeel dat verweerster klaagster op zorgvuldige wijze heeft geïnformeerd over de te nemen stappen bij beslaglegging op de verschillende roerende zaken van de wederpartij, dat verweerster klaagster daarbij meermaals en in duidelijke bewoordingen heeft gewezen op de verschillende risico’s en het kostenplaatje daarvan. Op basis van de informatie van verweerster en in goed overleg met haar heeft klaagster, zo blijkt ook uit de correspondentie, vervolgens ingestemd met de werkwijze van verweerster wat betreft de beslagleggingen. Aldus heeft verweerster klaagster naar behoren bijgestaan. De overige verwijten zijn, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, voor de raad niet komen vast te staan.

5.6    Gelet op het vorenstaande treft verweerster dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt en zal de raad klachtonderdelen a) en b) ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel c)

5.7    Uit het dossier is de raad gebleken dat verweerster met toestemming van klaagster conservatoir beslag heeft gelegd op diverse roerende zaken van de wederpartij, dat daarna een vonnis ten gunste van klaagster is gewezen, waarna overleg heeft plaatsgevonden over de te nemen executiemaatregelen, onder andere met betrekking tot de beslagen octrooien van de wederpartij. Het vonnis is op 26 mei 2015 in opdracht van verweerster aan de wederpartij betekend. Op 27 mei 2015 heeft verweerster drie uittreksels uit het octrooiregister opgevraagd en daarvan, zo heeft zij ter zitting verklaard, ook kennisgenomen. Uit die uittreksels blijkt dat de betaling van de jaartaksen voor de twee octrooien verschuldigd waren op 31 mei 2015 en voor het derde octrooi op 30 juni 2015.

5.8    Klaagster verwijt verweerster in deze dat zij na kennisname van de uittreksels klaagster niet meteen heeft gewaarschuwd dat het beslag op de octrooien waardeloos zou zijn als de jaartaksen niet tijdig betaald zouden worden. Door beslag op de kennelijk vervallen octrooien te leggen, heeft verweerster de belangen van klaagster onvoldoende behartigd en haar ook nog onnodig op kosten gejaagd, aldus klaagster. Verweerster heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en onder meer aangevoerd dat zij als advocaat niet gehouden was en is om na te gaan of de jaartaksen van de octrooien automatisch zouden komen te vervallen bij niet tijdige betaling van de jaartaksen. Zover reikt haar taak niet, aldus verweerster.

5.9    De raad volgt verweerster niet in dit verweer. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster de informatie uit de uittreksels met betrekking tot de octrooien onvoldoende geduid. Niet is gebleken dat verweerster (meteen) daarna informatie heeft ingewonnen dan wel actie heeft ondernomen dan wel haar cliënte heeft gewaarschuwd over het mogelijke risico van het vervallen van de octrooien bij niet tijdige betaling, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Voor zover zij zelf niet over die specifieke kennis bij octrooien beschikte, had zij zich intern of extern daarover op enig moment moeten laten voorlichten, zodat zij haar cliënte alsnog voldoende had kunnen informeren en adviseren. Hieraan heeft het ontbroken. Dit klemt temeer omdat in deze kwestie in correspondentie van verweerster met klaagster steeds terugkwam dat octrooien lastig en ingewikkeld zijn en de aangezochte interne en andere notarissen de executieveiling niet wilden doen. De enkele omstandigheid dat er mogelijkerwijs geen sprake is van schade, omdat het wellicht niet mogelijk was dat een derde alsnog die jaartaksen zou betalen, speelt slechts een rol in het kader van eventuele schade in een civiele procedure, maar is niet doorslaggevend en toch verwijtbaar in een tuchtrechtelijk geding als de onderhavige. In zoverre heeft het handelen van verweerster niet voldaan aan de van haar als advocaat te verwachten kwaliteitseisen, en zal de raad klachtonderdeel c) gegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

5.10    Ter zitting is door klaagster verklaard dat door verweerster geen expliciete toezegging is gedaan dat de interne notarissen de beslagen octrooien zouden kunnen veilen, maar dat  klaagster dit zo heeft mogen opvatten. Niet valt in te zien in hoeverre hiervan aan verweerster, die daarbij geen betrokkenheid heeft gehad, een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.11    Nu een feitelijke grondslag aan dit verwijt ontbreekt, zal de raad klachtonderdeel d) ongegrond verklaren.

6    MAATREGEL

6.1    Een klachtonderdeel is gegrond. Gelet hierop acht de raad de na te melden maatregel passend en geboden jegens verweerster.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 25,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 25,00 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 1.000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 17-681.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

-    verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, H. Dulack, K.F. Leenhouts, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2018.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 23 juli 2018