ECLI:NL:TADRARL:2018:124 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-226

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:124
Datum uitspraak: 11-06-2018
Datum publicatie: 15-06-2018
Zaaknummer(s): 18-226
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar met betrekking tot de kwaliteit van de dienstverlening. Verweerder heeft een onder-bewind-gestelde cliënt bijgestaan in een geschil met diens vorige bewindvoerder over ten onrechte terugbetaalde huursubsidie. Verweerder heeft verzuimd de huidige bewindvoerder als formele procespartij te laten optreden. De kantonrechter verklaarde de cliënte niet-ontvankelijk. In hoger beroep heeft verweerder de omissie niet op de juiste wijze hersteld zodat ook het hof de cliënte niet-ontvankelijk verklaarde. Verweerder heeft niet voldaan aan de eis van zorgvuldigheid. De klacht is gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 juni 2018

in de zaak 18-226

naar aanleiding van de klacht van:

deken

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 maart 2018, met kenmerk 2018 KNN009/A 339408, door de raad ontvangen op 28 maart 2018, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend bij de raad over verweerder.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 april 2018 in aanwezigheid van de deken. Verweerder heeft laten weten de behandeling van de klacht niet te zullen bijwonen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een per e-mail verzonden brief van verweerder van 4 april 2018 aan de raad met als bijlage een brief van 4 april 2018 aan het College van toezicht van de Nederlandse orde van advocaten (met bijlagen).

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft zijn cliënte, mevrouw M., rechtsbijstand verleend. Mevrouw M. stond vanaf 13 juni 2014 tot en met 23 februari 2016 onder bewind van kantoor X. Bewindvoerders, kantoorhoudende te E. Daarna is dit bewind overgenomen en voortgezet door P., bewindvoerder bij een ander bewindvoerderskantoor. 

2.3    Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van advocaat namens mevrouw M. bij dagvaarding van 20 juni 2016 betaling gevorderd van een bedrag van € 2.537,- (te vermeerderen met rente en kosten) van kantoor X. Bewindvoerders. Grondslag van de vordering was het verwijt dat kantoor X. Bewindvoerders jegens mevrouw M. was tekort geschoten in zijn zorgplicht gedurende de periode dat deze organisatie optrad als bewindvoerder van mevrouw M.

2.4    Kantoor X. Bewindvoerders zou ten onrechte hebben bewerkstelligd dat aan mevrouw M. toekomende huursubsidie moest worden terugbetaald. De kantonrechter heeft mevrouw M. niet-ontvankelijk verklaard, omdat -kort samengevat- haar bewindvoerder niet als procespartij is opgetreden. 

2.5    Verweerder heeft in hoger beroep getracht dit te repareren door middel van het bij “memorie van grieven/akte tot wijziging formele procespartij” in het geding brengen van een volmacht van de bewindvoerder van mevrouw M., doch het hof heeft de niet-ontvankelijkheid gemotiveerd bevestigd.

3    DEKENBEZWAAR

3.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door op ondeskundige wijze rechtsbijstand te verlenen aan zijn cliënte, mevrouw M.

Toelichting

De cliënte van verweerder is in twee instanties (kantonrechter en gerechtshof) niet-ontvankelijk verklaard in haar  vordering, die door verweerder ten behoeve van haar was ingesteld jegens de voormalige bewindvoerder. De enige bevoegde vertegenwoordigende procespartij was, naar het oordeel van beide gerechtelijke instanties, de huidige bewindvoerder, P., omdat de bewindvoerder als formele procespartij dient op te treden als het gaat om vermogensrechten die onder bewind zijn gesteld. Het gerechtshof heeft in niet mis te verstane bewoordingen een vernietigend kwaliteitsoordeel gegeven.

4    VERWEER

4.1    Allereerst heeft verweerder aangevoerd dat art. 1:441 lid 1 BW bepaalt dat de bewindvoerder de onder bewind gestelde in rechte vertegenwoordigt. Dat betekent volgens verweerder niet dat de bewindvoerder de formele procespartij moet zijn. Verweerder heeft in een e-mail van 12 februari 2018 aangevoerd dat hij in een vergelijkbare  zaak wel ontvankelijk is verklaard. In die zaak heeft de rechter verweerder gevraagd of er toestemming was van de bewindvoerder voor de procedure, waarna verweerder de gelegenheid kreeg bewijs van die toestemming te faxen. Voorts is het oordeel van zowel de kantonrechter als het gerechtshof te kort door de bocht omdat verweerder niet de gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunt toe te lichten en de omissie zo nodig hersteld kon worden. Op zijn minst, zo stelt verweerder, kan over de kwaliteit van zijn werk verschillend worden gedacht.

5    BEOORDELING

5.1    Zoals uit het vonnis van de kantonrechter, locatie Assen, van 28 februari 2017 blijkt, heeft de kantonrechter geoordeeld dat het de bewindvoerder is die in een geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. De kantonrechter verwijst in zijn vonnis naar een uitspraak van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) Het oordeel van de kantonrechter is, na ingesteld hoger beroep, bevestigd in het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2017. 

5.2    De raad dient te beoordelen of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Nu verweerder heeft verzuimd om namens de bewindvoerder als formele procespartij op te treden, is de raad van oordeel dat de door verweerder verleende bijstand, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad te dezer zake, die is toegepast door de kantonrechter en is bevestigd door het gerechtshof, niet aan deze norm voldoet. Daarbij is tevens van belang dat verweerder heeft verzuimd de omissie in hoger beroep te herstellen. Het gerechtshof heeft hieromtrent bepaald dat verweerder, namens zijn cliënte, niet op de juiste wijze wijziging van formele procespartij heeft gevraagd in de “akte wijziging formele procespartij”. Wat er zij van het oordeel van andere rechters in een soortgelijke zaken, vaststaat dat verweerder de procedure op onjuiste wijze is gestart en zijn omissie niet op de juiste wijze heeft hersteld. Ook na het vonnis van de kantonrechter heeft hij, ondanks de daarin opgenomen aanwijzing, de bewindvoerder niet in de appeldagvaarding geïntroduceerd als de formele procespartij. Ook de vraag of het gerechtshof verweerder ambtshalve tegemoet had kunnen komen, is, om dezelfde reden, niet relevant. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het dekenbezwaar is dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden van het geval kan volstaan worden met onderstaande maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.2    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-226.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-226.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het dekenbezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.2;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, N.H.M. Poort, A.H. Lanting, H.Q.N. Renon, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2018.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 11 juni 2018