ECLI:NL:TNORARL:2019:45 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/353437 KL RK 19-70

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2019:45
Datum uitspraak: 16-09-2019
Datum publicatie: 11-10-2019
Zaaknummer(s): C/05/353437 KL RK 19-70
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Voor beantwoording van de vraag of klagers wel een afgeleid belang bij de onderhavige klacht hebben, wordt door de kamer het volgende in aanmerking genomen. Klagers hebben ter zitting verklaard de onderhavige klacht mede in te dienen omdat zij aandacht willen vragen voor een sluitende controle van de wilsbekwaamheid bij het opmaken van testamenten door het notariaat in het algemeen en de rol die notarissen daarbij kunnen vervullen, ter voorkoming van mogelijk leed bij nabestaanden. Hoewel het hiervoor genoemde begrip ‘belanghebbende’ ruim moet worden uitgelegd, overweegt de kamer dat de kring van belanghebbenden niet zo wijd is dat een ieder in het kader van het algemeen belang van bescherming van de rechtszekerheid en het vertrouwen in het notariaat een klacht kan indienen. De enkele omstandigheid dat klagers hebben aangevoerd aandacht te vragen voor de wijze waarop het notariaat de wil(sbekwaamheid) van partijen beoordeelt bij het voorbereiden en passeren van notariële akten, en dat zij mogelijk leed bij de nabestaanden willen voorkomen, maakt naar het oordeel van de kamer nog niet dat daarmee een afgeleid belang voor klagers is gecreëerd. Het feit dat een ouder van een (volwassen) kind zich emotioneel verbonden voelt, is - hoe belangrijk en invoelbaar ook - onvoldoende om een rechtstreeks of afgeleid belang vast te kunnen stellen. Een andere directe of indirecte betrokkenheid van klager(s) die aangemerkt zou kunnen worden als een belang van klagers in de zin van artikel 99 lid 1 Wna is naar het oordeel van de kamer niet c.q. onvoldoende aangetoond. De kamer is derhalve van oordeel dat klagers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van voornoemd wetsartikel en acht klagers dus niet ontvankelijk in het eerste klachtonderdeel.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/353437 / KL RK 19-70

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

1.      [Klager],

klager,

en

2.      [Klaagster],

klaagster,

beiden wonende te [woonplaats],

tezamen klagers,

tegen

[de notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

de notaris.

Partijen worden hierna respectievelijk klagers en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          de klacht, met bijlagen, van 12 mei 2019;

-          het verweer, met bijlagen, van de notaris van 4 juni 2019.

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 21 augustus 2019 behandeld. Klagers en de notaris zijn in persoon verschenen en hebben het woord gevoerd. Klagers hebben een pleitnota overgelegd.

2. De feiten

2.1 Op 25 april 2017 heeft de notaris voor de dochter van klagers, [testatrice], geboren op [datum], (hierna te noemen: testatrice), een testament verleden. Daarin heeft testatrice als erfgenamen van haar nalatenschap uitgesloten klagers, haar broer dan wel diens afstammelingen, en tot enig erfgenaam benoemd de stichting [Stichting], gevestigd te [vestigingsplaats]. Voorts heeft testatrice in het testament als executeur- afwikkelingsbewindvoerder benoemd [A] (hierna: [A]) en hem daarbij de verplichting opgelegd om alle medische documentatie met betrekking tot haar behandeling te vernietigen. Op deze zelfde datum heeft testatrice ten overstaan van de notaris een algemene notariële volmacht afgegeven aan [A].

2.2. Op 16 april 2019 heeft de notaris voor testatrice een tweede testament (hierna: het testament) verleden, waarin het eerste testament wordt herroepen en tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder is benoemd [B] (hierna: [B]) in plaats van [A]. De inhoud van het tweede testament is – behoudens genoemde wijziging – identiek aan het eerste testament.

Op deze zelfde datum heeft testatrice ten overstaan van de notaris een algemene notariële volmacht aan [B] afgegeven.

2.3 Op 25 april 2019 is erflaatster overleden.

3. De klacht

3.1 Klagers hebben een klacht jegens de notaris ingediend omdat testatrice een dissociatieve stoornis (in combinatie met hoogbegaafdheid) had en hierdoor wilsonbekwaam was.

Zij verwijten de notaris dat zij deze ziekte van hun dochter niet heeft onderkend, terwijl er voor de notaris voldoende aanknopingspunten aanwezig waren voor gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid van testatrice. De notaris had hier dan ook nader onderzoek naar moeten doen. De notaris had op zijn minst informatie bij klagers moeten inwinnen, dan wel had zij wegens de wilsonbekwaamheid van testatrice moeten weigeren de gevraagde handelingen te verrichten.

Volgens klagers heeft de notaris dan ook haar zorgplicht geschonden bij het passeren van het testament van testatrice op 16 april 2019.

3.2 Klagers zijn ook van mening dat de notaris en de vertrouwenspersoon klagers bewust er buiten hebben gelaten en eigenlijk handelingen hebben verricht die hebben bijgedragen tot het overlijden van testatrice. Klagers bereiden ook een klacht naar de Inspectie voor Gezondheidszorg voor.

3.3 Klagers willen met deze klacht de in het testament vastgelegde wensen van testatrice herroepen, gelegenheid krijgen om in de afwikkeling van de nalatenschap te worden betrokken en om haar as na de wettelijke bewaartermijn op te eisen.    

4. Het verweer

4.1 De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover van belang, in de beoordeling besproken.

5. De beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Alvorens de klacht van klagers te behandelen dient de kamer eerst te beoordelen of klagers ontvankelijk zijn in hun klacht jegens de notaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 99 lid 1 Wna kan een ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen.  

In de Memorie van Toelichting II, 32 250, nr. 3 p. 26-27, behorend bij voornoemd artikel is het volgende vermeld:

“Uit de wetsgeschiedenis (..) van het huidige [het oude, kvn] artikel 99 Wna blijkt reeds dat zowel de KNB als het Bureau een tuchtrechtelijke klacht kunnen indienen, evenals, bijvoorbeeld collega-notarissen. In de voorgestelde herziene tekst van het eerste lid wordt geëxpliciteerd dat de kring van degenen die een tuchtrechtelijke klacht kunnen indienen bestaat uit een ieder die enig redelijk belang heeft bij de indiening van een klacht. Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en –regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met het taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke

klachtprocedure beoogd; ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep.”   

5.3 Klagers stellen zich op het standpunt dat de notaris bij het opmaken en het verlijden van het testament de wils(on)bekwaamheid van hun dochter onvoldoende (nader) heeft onderzocht. Klagers kunnen echter niet als rechtstreeks belanghebbenden bij de onderhavige klacht worden aangemerkt nu zij in het testament uitdrukkelijk zijn uitgesloten als erfgenamen van de nalatenschap van testatrice.

5.4 Voor beantwoording van de vraag of klagers wel een afgeleid belang bij de onderhavige klacht hebben, wordt door de kamer het volgende in aanmerking genomen.

Klagers hebben ter zitting verklaard de onderhavige klacht mede in te dienen omdat zij aandacht willen vragen voor een sluitende controle van de wilsbekwaamheid bij het opmaken van testamenten door het notariaat in het algemeen en de rol die notarissen daarbij kunnen vervullen, ter voorkoming van mogelijk leed bij nabestaanden.

Hoewel het hiervoor genoemde begrip ‘belanghebbende’ ruim moet worden uitgelegd, overweegt de kamer dat de kring van belanghebbenden niet zo wijd is dat een ieder in het kader van het algemeen belang van bescherming van de rechtszekerheid en het vertrouwen in het notariaat een klacht kan indienen.

De enkele omstandigheid dat klagers hebben aangevoerd aandacht te vragen voor de wijze waarop het notariaat de wil(sbekwaamheid) van partijen beoordeelt bij het voorbereiden en passeren van notariële akten, en dat zij mogelijk leed bij de nabestaanden willen voorkomen, maakt naar het oordeel van de kamer nog niet dat daarmee een afgeleid belang voor klagers is gecreëerd.

Het feit dat een ouder van een (volwassen) kind zich emotioneel verbonden voelt, is - hoe belangrijk en invoelbaar ook - onvoldoende om een rechtstreeks of afgeleid belang vast te kunnen stellen.

Een andere directe of indirecte betrokkenheid van klager(s) die aangemerkt zou kunnen worden als een belang van klagers in de zin van artikel 99 lid 1 Wna is naar het oordeel van de kamer niet c.q. onvoldoende aangetoond.

De kamer is derhalve van oordeel dat klagers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van voornoemd wetsartikel en acht klagers dus niet ontvankelijk in het eerste klachtonderdeel.

5.5 Het tweede klachtonderdeel, voor zover het betreft het verwijt van klagers dat de notaris hen ‘bewust er buiten heeft gelaten’, kan naar het oordeel van de kamer de notaris niet worden verweten, aangezien niet de notaris, maar de uitvaartverzorger en de vertrouwenspersoon van testatrice klagers niet hebben geïnformeerd over de besloten crematie. Het weigeren van medewerking aan een bezoek van klagers voorafgaand aan de crematie kan om dezelfde reden de notaris evenmin worden verweten.

5.6 Voor zover klagers wel ontvankelijk in hun klacht zouden zijn, oordeelt de kamer als volgt.

Het uitgangspunt van de wet is dat iemand die handelingsbekwaam is, geacht wordt zijn belangen te kunnen behartigen en in staat is zijn wil te bepalen (wilsbekwaam).

Volgens vaste jurisprudentie van de notariskamer van het Gerechtshof te Amsterdam

moet de notaris de wilsbekwaamheid beoordelen. Het komt daarbij in eerste instantie aan op de eigen waarneming van de notaris, die daarbij een redelijke beoordelingsvrijheid toekomt.

Het hof Amsterdam hanteert het uitgangspunt dat een notaris die geen reden heeft om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van zijn cliënt, het Stappenplan niet hoeft te volgen. De notaris hoeft in dat geval niet uit eigen beweging een onderzoek in te stellen naar de in het stappenplan genoemde indicatoren.

Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is in het algemeen verder onderzoek aangewezen en biedt het Stappenplan daarvoor een handreiking. De kamer dient dus te beoordelen of de

notaris ten tijde van het passeren van het testament op 16 april 2019 voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het vaststellen van de wilsbekwaamheid van testatrice.

5.7 De kamer is van oordeel dat de notaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van het passeren alert is geweest op de wilsbekwaamheid van testatrice en dat er onvoldoende aanleiding was om aan deze wilsbekwaamheid te twijfelen.

Dat oordeel vindt mede steun in het feit dat de kamer van de notaris ter zitting heeft begrepen dat het initiatief tot het opmaken van beide testamenten door testatrice zelf was genomen, zij testatrice meerdere malen heeft gesproken en zij steeds dezelfde persoon voor zich heeft gezien. De notaris heeft in haar verweerschrift uiteengezet dat testatrice in het gesprek van 3 april 2017 aangaf dat zij het contact met haar ouders en broer definitief had verbroken gezien de verstoorde familieverhoudingen en dat dit de reden was waarom zij een testament wenste op te maken.

Op 26 maart 2019 heeft testatrice opnieuw contact opgenomen met de notaris omdat zij graag de executeur in haar testament en de gevolmachtigde in haar volmacht wenste te wijzigen. Daarbij heeft testatrice nogmaals aan de notaris meegedeeld dat de erfstelling zoals opgenomen in het eerdere testament van 25 april 2017 volledig gehandhaafd diende te blijven, aldus de notaris. Desgevraagd heeft de notaris ter zitting verklaard dat zij niet op de hoogte was van de dissociatieve identiteitsstoornis van testatrice en dat zij ook niet wist dat testatrice destijds in een leefgroep woonde. Zij had daarentegen de indruk dat testatrice heel goed wist wat zij wilde. Testatrice was ook consistent in haar wensen, immers het tweede testament is - behoudens de wijziging van de executeur-afwikkelingsbewindvoerder - ook gelijkluidend aan het eerste testament, aldus de notaris.

Het door klagers genoemde tweede aanknopingspunt, de bepaling in het testament betreffende vernietiging van het medisch dossier kwam de notaris niet vreemd voor.

Het door klagers genoemde derde aanknopingspunt, het feit dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerder ook de behandelend psychiatrisch verpleegkundige van testatrice was, was de notaris niet bekend. Desgevraagd verklaarde de notaris dat ook indien zij dit had geweten, zij hetzelfde testament zou hebben gepasseerd.

Op grond van het voorgaande concludeert de kamer dat de door klagers genoemde aanknopingspunten, wat daar ook van zij, apart noch tezamen voldoende reden waren voor de notaris om de wils(on)bekwaamheid van testatrice nader te onderzoeken. De notaris kon dan ook op goede gronden overgaan tot het passeren van het testament en van enig ander tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in onderhavige zaak evenmin gebleken.

5.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

6. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun klacht.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, mr. M.J.C. van Leeuwen,

mr. D.E.M.J. Eggels, leden, en in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 16 september 2019.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.