ECLI:NL:TGZRZWO:2020:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 148/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:21
Datum uitspraak: 20-02-2020
Datum publicatie: 20-02-2020
Zaaknummer(s): 148/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager stelt dat beklaagde, neuroloog, hem ten onrechte niet in persoon heeft gezien. Daardoor was er geen vroege herkenning van de oorzaak van zijn klachten. Het college acht de klacht kennelijk ongegrond. Er waren op het moment dat beklaagde werd benaderd door de arts-assistent geen alarmsignalen die een acute beoordeling door beklaagde noodzakelijk maakten. Het maken van een afspraak op korte termijn, hetgeen ook is gebeurd, was voldoende. Deze zaak hangt samen met de zaken 120 en 147/2019.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 20 februari 2020 naar aanleiding van de op 17 juni 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door C als gemachtigde,

k l a g e r

-tegen-

H , neuroloog, werkzaam te E,

bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga, gemachtigde (DAS rechtsbijstand),

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullend klaagschrift;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 28 november 2019, waar klager en beklaagde, vergezeld van hun gemachtigden, zijn verschenen.

Klager heeft aan dezelfde feiten gerelateerde klachten ingediend tegen de internist en de arts-assistent. Deze zaken zijn bij het college geregistreerd onder de nrs. 147/2019 respectievelijk 120/2019. Op die klachten is bij beslissing van dezelfde datum als in deze zaak uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde werkt binnen de F als neuroloog.

Klager, geboren in 1954, heeft zich op 2 maart 2012 na verwijzing van de huisarts, gemeld op de Afdeling Spoedeisende Hulp in het ziekenhuis F met klachten van een pijnlijke schouder. Het medisch dossier van het ziekenhuis vermeldt dat de klacht waarschijnlijk spiergerelateerd was. Tijdens dat bezoek heeft onder andere bloedafname plaatsgevonden. Tevens werd een afspraak gemaakt voor 8 maart 2012 bij de polikliniek interne geneeskunde.

Op zaterdag 3 maart 2012 en op zondag 4 maart 2012 is klager gezien door de arts-assistent D (verder te noemen: de arts-assistent) die dienst had op de Afdeling Spoedeisende Hulp voor interne geneeskunde, mdl, cardiologie, longgeneeskunde, reumatologie en geriatrie, doch niet voor neurologie.

De arts-assistent heeft bij klager de anamnese afgenomen, het medisch dossier bestudeerd, lichamelijk onderzoek uitgevoerd en ECG-onderzoek gedaan. Tevens werd kennisgenomen van de informatie van het voormelde bezoek van klager aan de Afdeling Spoedeisende Hulp, op 2 maart 2012.

De arts-assistent heeft in het medisch dossier aangetekend dat klager thans als bijkomende klacht aangaf doofheid in de vingers, maar geen krachtsverlies.

Tevens heeft de arts-assistent in het medisch dossier aangetekend dat klager niet acuut ziek was. De hemodynamische controles waren goed. Klager had een pols van 105/min, een bloeddruk van 147/75 mmHg en een saturatie van 100% bij kamerlucht en een temperatuur van 37,6C. De cortonen waren niet afwijkend en er was sprake van vesiculair ademgeruis zonder bijgeluiden. Het onderzoek van de abdomen was niet afwijkend. Er was geen sprake van drukpijn van het schouderblad links. De huid vertoonde geen roodheid. Het ECG vertoonde sinusritme zonder aanwijzingen voor ischemie.

De arts-assistent heeft voorts telefonisch contact opgenomen met haar supervisor, de internist G (verder te noemen: de internist). In onderling overleg met hem heeft zij voorts contact opgenomen met beklaagde.

In vervolg op dit overleg heeft de arts-assistent klager geïnstrueerd om een afspraak te maken bij de polikliniek neurologie. Deze afspraak is gemaakt voor 8 maart 2012. Een afspraak voor 8 maart 2012 bij de polikliniek interne geneeskunde was reeds eerder gemaakt. Tevens kreeg klager tegen de pijn andere medicatie, waarna klager naar huis terugkeerde.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Tijdens het vooronderzoek heeft klager laten weten dat zijn klacht zich specifiek richt op de nacht van 3 op 4 maart 2012.

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij niet de zorg heeft gekregen die hij had mogen verwachten. Hij baseert zijn klacht op het navolgende:

-          beklaagde heeft hem ten onrechte niet in persoon gezien. Daardoor was er geen sprake van vroege herkenning van de oorzaak van zijn klachten. Later zijn er bij hem abcessen gevonden die zo spoedig mogelijk met antibioticum hadden moeten worden behandeld.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij voert – zakelijk weergegeven – aan dat hij ten aanzien van klager heeft gehandeld met de zorg die onder de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verwacht, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Op zijn verweer zal hieronder zo nodig nader worden ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Wat betreft de vraag of beklaagde klager persoonlijk had behoren te zien, oordeelt het college als volgt. Beklaagde heeft gesteld dat daarvoor geen indicatie bestond. De klachten maakten op hem geen primair neurologische indruk. Dat klager na enkele dagen een doof gevoel kreeg in zijn linker pink en ringvinger kan op mogelijke neurologische oorzaken duiden, maar gaf geen aanleiding om klager direct klinisch te beoordelen. Bij een doof gevoel is volgens beklaagde het maken van een afspraak binnen afzienbare tijd voldoende. Uit het feit dat klager binnen vier dagen werd gezien, blijkt dat hij op korte termijn terecht kon.

5.3

Het college is met beklaagde van oordeel dat hij - gegeven deze feiten - in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat voor het persoonlijk onderzoeken van klager in de nacht van 3 op 4 maart 2012 onvoldoende aanleiding bestond. Deze feiten gaven ook geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen de arts-assistent aan hem doorgaf. Deze informatie was op dat moment toereikend. Er waren geen specifieke alarmsignalen zoals bijvoorbeeld braken of koorts die een acute beoordeling door beklaagde noodzakelijk maakten. Dat de klachten in de dagen nadien verergerden en op 8 maart 2012 een abces werd gevonden dat de oorzaak was van de klachten van klager, doet daaraan niet af. Het handelen van beklaagde moet worden beoordeeld naar de stand van zaken van het moment waarop beklaagde zijn oordeel gaf.

5.4

Daarmee is het college gebleken dat beklaagde heeft gehandeld binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

5.5

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gedaan in raadkamer door P.A.H. Lemaire, voorzitter, R.B. van Leeuwen en

P. Plantinga, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.