ECLI:NL:TGZRZWO:2020:19 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 120/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:19
Datum uitspraak: 20-02-2020
Datum publicatie: 20-02-2020
Zaaknummer(s): 120/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht dat beklaagde (arts, toen nog arts-assistent) slechts telefonisch met haar supervisor, een internist, en met een neuroloog heeft overlegd. Het college acht de klacht kennelijk ongegrond. Gelet op de in het tuchtrecht geldende persoonlijke aanspreekbaarheid, kan het beklaagde niet worden aangerekend dat de benaderde internist en neuroloog besloten hebben klager niet persoonlijk te onderzoeken. Niet is gebleken dat beklaagde de specialisten onjuist of onvolledig heeft ingelicht. Ook kan niet worden geoordeeld dat beklaagde reden had om bij de specialisten aan te dringen op persoonlijk onderzoek. Deze zaak hangt samen met de zaken 147 en 148/2019.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 20 februari 2020 naar aanleiding van de op 17 juni 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,  

bijgestaan door C als gemachtigde,

k l a g e r

-tegen-

D , thans huisarts, destijds werkzaam te E,

bijgestaan door mr. O.L. Nunes, advocaat bij KBS advocaten,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullend klaagschrift;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 28 november 2019, waar klager en beklaagde, vergezeld van hun gemachtigden, zijn verschenen.

Klager heeft aan dezelfde feiten gerelateerde klachten ingediend tegen de internist en de neuroloog. Deze zaken zijn bij het college geregistreerd onder de nrs. 147/2019 respectievelijk 148/2019. Op die klachten is bij beslissing van dezelfde datum als in deze zaak uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1954, heeft zich op 2 maart 2012 na verwijzing van de huisarts, gemeld op de Afdeling Spoedeisende Hulp in het ziekenhuis F met klachten van een pijnlijke schouder. Het medisch dossier van het ziekenhuis vermeldt dat de klacht waarschijnlijk spiergerelateerd was. Tijdens dat bezoek heeft onder andere bloedafname plaatsgevonden. Tevens werd een afspraak gemaakt voor 8 maart 2012 bij de polikliniek interne geneeskunde.

In de nacht van zaterdag 3 maart 2012 op zondag 4 maart 2012 heeft klager zich opnieuw gemeld op de Afdeling Spoedeisende Hulp. Beklaagde, die van september 2011 tot augustus 2014 als arts-assistent in opleiding in het ziekenhuis F werkte, had die nacht dienst en heeft hem toen gezien. Zij had dienst voor de aandachtsgebieden interne geneeskunde, mdl, cardiologie, longgeneeskunde, reumatologie en geriatrie, doch niet voor neurologie. Haar supervisor voor interne geneeskunde was tijdens deze dienst G (verder te noemen: de internist).

Beklaagde heeft het medisch dossier van klager bestudeerd, waaronder de informatie van het onderzoek op 2 maart 2012. Zij heeft de anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Bij het lichamelijk onderzoek constateerde beklaagde dat klager niet acuut ziek was. De hemodynamische controles waren goed. Klager had een pols van 105/min, een bloeddruk van 147/75 mmHg en een saturatie van 100% bij kamerlucht en een temperatuur van 37,6C. De cortonen waren niet afwijkend en er was sprake van vesiculair ademgeruis zonder bijgeluiden. Het onderzoek van de abdomen was niet afwijkend. Er was geen sprake van drukpijn van het schouderblad links. De huid vertoonde geen roodheid. Het ECG vertoonde sinusritme zonder aanwijzingen voor ischemie.

Beklaagde heeft telefonisch contact opgenomen met de internist. In overleg met de internist heeft beklaagde contact opgenomen met de neuroloog H (verder te noemen: de neuroloog).

In vervolg hierop heeft beklaagde klager geïnstrueerd om een afspraak te maken bij de polikliniek neurologie. Deze afspraak is gemaakt voor 8 maart 2012. Tevens kreeg klager tegen de pijn een injectie (2,5 mg) met morfine, waarna klager naar huis terugkeerde.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Tijdens het vooronderzoek heeft klager laten weten dat zijn klacht zich specifiek richt op de nacht van 3 op 4 maart 2012.

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij als patiënt met een herhaalde hulpvraag en symptomen (een CRP-waarde van 202, uitval aan de linkerhand en ernstige pijnklachten) niet de zorg heeft gekregen die hij had mogen verwachten. Hij had behoren te worden gezien door de internist en de neuroloog. Het was onvoldoende dat beklaagde alleen telefonisch overleg met hen had.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij voert – zakelijk weergegeven – aan dat zij ten aanzien van klager heeft gehandeld met de zorg die onder de gegeven omstandigheden van haar als arts-assistent mocht worden verwacht, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Op haar verweer zal hieronder zo nodig nader worden ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Tijdens het vooronderzoek heeft klager de klacht beperkt tot het optreden van beklaagde tijdens het bezoek van klager aan de Afdeling Spoedeisende Hulp in de nacht van

3 op 4 maart 2012. Klager stelt zich op het standpunt dat beklaagde - gelet op de klachten en de uitkomst van het bloedonderzoek - gezien had behoren te worden door de internist en de neuroloog. Telefonisch overleg met hen alleen was volgens klager niet adequaat. Bij het consult bij de neuroloog op 8 maart 2012 werden abcessen gevonden in hals, schouder en long.

5.3

Gelet op de in het tuchtrecht geldende persoonlijke aanspreekbaarheid, kan het beklaagde niet tuchtrechtelijk worden aangerekend dat de benaderde internist en neuroloog besloten hebben klager niet persoonlijk te onderzoeken.

5.4

Niet is aangevoerd of gebleken dat beklaagde de specialisten onjuist of onvolledig heeft ingelicht over de situatie van klager. Klager stelt nu weliswaar dat hij in de nacht van

3 op 4 maart 2012 reeds uitvalverschijnselen had, doch uit het medisch dossier blijkt dat niet. Ten opzichte van de situatie op 2 maart 2012, toen er nog sprake was van uitstraling naar de elleboog, beschreef klager volgens het medisch dossier bij het bezoek in de nacht van 3 op 4 maart 2012 als nieuwe klacht dat hij op dat moment ook een doof gevoel ervoer in de ringvinger en pink van de linkerhand, ‘geen krachtsverlies’. Bij gebreke aan andere informatie, acht het college het aannemelijk dat er in de nacht van

3 op 4 maart 2012 nog geen sprake was van uitvalsverschijnselen.

5.5

Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen die beklaagde heeft gedaan, kan evenmin op goede grond worden geoordeeld dat beklaagde reden had om bij de specialisten aan te dringen op persoonlijk onderzoek. Ook met de neuroloog heeft zij haar bevindingen en de uitkomst van het overleg met de internist besproken. De specialisten zagen geen aanleiding om klager persoonlijk te zien. Naar het oordeel van het college bestond er voor beklaagde onder deze omstandigheden geen reden te trachten hun desondanks op andere gedachten te brengen.

5.6

Daarmee is het college van oordeel dat beklaagde heeft gehandeld binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

5.7

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gedaan in raadkamer door P.A.H. Lemaire, voorzitter, P. Plantinga en J.W.B. de Groot, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.