ECLI:NL:TGZRSGR:2020:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-214

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:36
Datum uitspraak: 25-02-2020
Datum publicatie: 25-02-2020
Zaaknummer(s): 2019-214
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk tegen een huisarts. Beklaagde heeft gehandeld conform de NHG-Standaard Lumbosacraal radiculair syndroom door klager na lichamelijk onderzoek en de diagnose Lumbosacraal Radiculair Syndroom met als differentiaal diagnose HNP, pijnstillers voor te schrijven en hem door te verwijzen naar een fysiotherapeut. Het was niet te verwachten dat klager op korte termijn naar een neuroloog zou worden doorverwezen, zodat beklaagde niet verweten kan worden dat zij niet aan klager heeft laten weten wat hij kon verwachten van een bezoek aan de neuroloog. Ten aanzien van de klacht die betrekking heeft op het verwijt aan de huisarts in opleiding, geldt in deze dat die zelf verantwoordelijk is voor zijn handelen. Klacht gedeeltelijk kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te B,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 18 september 2019;

-      het verweerschrift met bijlagen;

-      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 9 december 2019;

1.2              Het College heeft de klacht op 15 januari 2020 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager is sinds 2012 als patiënt ingeschreven bij de huisartsenpraktijk van beklaagde.

2.2              Op 10 november 2017 kwam klager op spreekuur bij beklaagde met klachten betreffende pijn en tintelingen in het linkerbeen en, in mindere mate, pijn links in de onderrug. Lopen verlichtte de klachten. Lichamelijk onderzoek wees uit dat de lasegue en de gekruiste lasegue positief waren. Op grond van het lichamelijk onderzoek heeft beklaagde de diagnose van een hernia van een tussenwervelschijf gesteld. Klager kreeg pijnstilling voorgeschreven en werd verwezen naar de fysiotherapeut.

2.3              Op 17 november 2017 kwam klager voor zijn zoon bij beklaagde op het spreekuur. De klachten van klager werden ook kort besproken. Vanwege maag-/darmklachten kreeg klager andere pijnstilling voorgeschreven en werd hem uitgelegd bij welke alarmsignalen hij contact moest opnemen met beklaagde. Klager gaf aan dat hij nog bij de fysiotherapeut onder behandeling was .

2.4              Op 21 en 23 november 2017 heeft klager naar de praktijk van beklaagde gebeld wegens aanhoudende pijnklachten. Uit het medisch dossier is gebleken dat de alarmsymptomen zijn uitgevraagd dan wel uitgelegd, maar dat er geen sprake was van alarmsymptomen. Klager kreeg andere pijnstilling voorgeschreven.

2.5              Op 27 november 2017 is klager tijdens een visite onderzocht door de huisarts in opleiding, verbonden aan de praktijk van beklaagde. Tijdens het lichamelijk onderzoek is geconstateerd dat er geen krachtuitval van het linkerbeen was. De diagnose werd gesteld op hernia L4/L5 met lumbaal radiculair syndroom zonder uitval. Tevens schreef de huisarts in opleiding een andere pijnstiller voor.

2.6              Op 29 en 30 november 2017 heeft klager naar de praktijk gebeld in verband met zijn pijnklachten. Blijkens het medisch dossier is er bij beide gelegenheden gevraagd naar alarmsymptomen. Deze deden zich niet voor, waarna de pijnmedicatie werd bijgesteld.

Op 30 november 2017 werd de verwijzing naar de neuroloog opgestart.

2.7              Op 1 december 2017 heeft klager gebeld naar D om een afspraak te maken met de neuroloog. De afspraak zou worden ingepland.

2.8              Op 2 januari 2018 heeft klager telefonisch doorgegeven dat hij op 11 december 2017 in E aan zijn rug is geopereerd. Hij is op 29 december 2017 teruggekomen. Klager gaf aan dat hij geen uitstralende pijn meer had, maar dat hij een krachtsverlies van 70% in zijn linkerbeen had en een koud en doof gevoel in zijn linker voet.

Na overleg met een orthopeed is klager door een waarnemer in de praktijk van beklaagde met spoed doorverwezen naar een neuroloog.

2.9              Op 10 januari 2018 heeft klager laten weten dat hij zich wil laten overschrijven naar een huisarts die dichter bij hem in de buurt woont.

2.10          Op 22 januari 2018 heeft beklaagde een fax van de letselschade advocaat van klager ontvangen, waarin beklaagde aansprakelijk werd gesteld wegens onzorgvuldig handelen.

3.                  De klacht

Klager verwijt de beklaagde zakelijk weergegeven, dat zij:

-           klager onvoldoende uitleg en informatie heeft gegeven over HNP;

-           klager op basis van de bevindingen van het lichamelijk onderzoek op 10 november 2017 had moeten doorverwijzen naar een neuroloog, dan wel met een neuroloog had moeten overleggen om het beleid af te stemmen. Er had in ieder geval geen afwachtend beleid gevoerd mogen worden;

-           klager volledig aan zijn lot heeft overgelaten. Beklaagde heeft niets verteld over de oorzaken en gevolgen van de HNP en wat hij zou kunnen verwachten als hij naar de neuroloog zou gaan;

-           dan wel de huisarts in opleiding, die onder de verantwoordelijkheid van beklaagde valt, niet adequaat heeft gereageerd op de hulpvraag van klager na 10 november 2017, terwijl klager ernstige pijnklachten had.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Ter toetsing staat of beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2              Klager kwam met specifieke pijnklachten op consult bij beklaagde. Na lichamelijk onderzoek kwam beklaagde tot de diagnose Lumbosacraal Radiculair Syndroom met als differentiaal diagnose HNP. In de volksmond bekend als ‘hernia’. Beklaagde heeft klager pijnstillers voorgeschreven en zij heeft hem doorverwezen naar een fysiotherapeut. Het College is van oordeel dat beklaagde hiermee heeft gehandeld conform de NHG-Standaard Lumbosacraal radiculair syndroom.

Deze standaard staat een afwachtend beleid voor, hetgeen inhoudt dat er niet wordt verwezen naar een neuroloog of orthopeed binnen zes weken na het optreden van de eerste klachten, aangezien 80% van de mensen met ‘hernia’ klachten binnen twee tot drie maanden zonder ingrijpen herstelt.

Indien er bepaalde alarmsymptomen optreden, dient besloten te worden tot eerder doorverwijzen. Uit het medisch dossier is niet gebleken dat er bij klager sprake was van het optreden van de alarmsymptomen. Er is gebleken dat de mogelijkheid van deze alarmsymptomen op verschillende momenten aan klager zijn uitgelegd dan wel uitgevraagd.

Daarnaast heeft beklaagde de pijnmedicatie aangepast als klager aangaf dat de medicatie niet voldeed of dat hij last had van bijwerkingen.

5.3       Dat beklaagde niet aan klager heeft laten weten wat hij kon verwachten van een bezoek aan de neuroloog, kan beklaagde niet verweten worden. Klager zag beklaagde in de eerste twee weken na het vaststellen van de hernia. Het was niet te verwachten dat klager op korte termijn naar een neuroloog zou worden doorverwezen. Dit klachtonderdeel treft derhalve ook geen doel.

5.4       Voor zover de klacht betrekking heeft op het verwijt aan de huisarts in opleiding overweegt het College dat uit de wet BIG volgt dat een arts slechts verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen. Dit geldt ook voor een huisarts in opleiding, met uitzondering van het begin van de opleiding waar de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid  bij de opleider ligt. In het onderhavige geval heeft beklaagde geoordeeld dat de huisarts in opleiding bevoegd en bekwaam was om zelfstandig een huisbezoek aan klager af te leggen. Dit impliceert dat de huisarts in opleiding in deze zelf verantwoordelijk is voor zijn handelen. Klager zal derhalve ten aanzien van dit klachtonderdeel  niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.5       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek deels kennelijk ongegrond en deels niet-ontvankelijk worden verklaard.

6.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

-      verklaart de klacht ten aanzien van de huisarts in opleiding niet ontvankelijk

-      verklaart de klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 26 februari 2020 door Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,

G.P. van de Beek, lid-jurist, J. Edwards van Muijen, H.N. Koetsier en M. Bezemer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Braspenning-Groeneveld, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.