ECLI:NL:TGZRSGR:2020:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-196

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:35
Datum uitspraak: 25-02-2020
Datum publicatie: 25-02-2020
Zaaknummer(s): 2019-196
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Anders dan bij een medische (psychiatrische) rapportage is het bij een indicatiestelling geen voorschrift dat er een gesprek met betrokkene wordt gevoerd, waarbij inzage- en correctierecht kan worden uitgeoefend. In het onderhavige geval kon volstaan worden met dossieronderzoek, bestaande uit de informatie die door aanvrager was aangeleverd en informatie die al bekend was bij het NIFP. Dit betrof informatie waarop klager al inzage- en correctierecht had gehad. Beklaagde heeft op verzoek van Reclassering Nederland een indicatiestelling opgemaakt. Klager heeft aan Reclassering Nederland toestemming gegeven voor het opmaken van een indicatiestelling zodat hij – in het kader van het voorwaardelijk deel van zijn gevangenisstraf - kan worden toegeleid naar een kliniek waar hij behandeld kan worden voor zijn verslavingsproblematiek. Naast deze toestemming is geen toestemming vereist voor het opmaken van de indicatiestelling. Deze toestemming is evenmin nodig met betrekking tot het raadplegen van de informatie die door de aanvrager was aangeleverd en de informatie die bij het NIFP al bekend was. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

verblijvende in het B,

klager,

gemachtigde: mr. J.J. Serrarens, werkzaam te Beek,

tegen:

C, psychiater,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam te  Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift, ontvangen op 6 september 2019;

-      het verweerschrift met bijlagen;

1.2              Het College heeft de klacht op 15 januari 2020 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager is in 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarvan een deel voorwaardelijk is opgelegd. Aan dit voorwaardelijk deel waren bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder:

‘dat u zich gedurende de proeftijd onder behandeling zult stellen van een door de reclassering te bepalen deskundige/zorginstelling, op tijden en plaatsen als door of namens de deskundige/zorginstelling aan te geven, teneinde u te laten behandelen voor uw problematiek. U dient zicht te houden aan de aanwijzingen die u in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven.

dat u zich gedurende de proeftijd op zult laten nemen in een door de reclassering te bepalen intramurale instelling, waarbij u zich dient te houden aan de aanwijzingen die u in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.’

2.2              Op het moment dat de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling  van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in zicht kwam heeft Reclassering Nederland een indicatiestelling aangevraagd voor plaatsing van klager in een kliniek op basis van een van de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden.

2.3              Beklaagde is sinds 1 april 2016 geregistreerd als psychiater. Sinds 1 maart 2019 is beklaagde tevens geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen op het vakgebied FPPO voor het deelgebied Strafrecht volwassenen – psychiatrie. Beklaagde heeft de indicatiestelling verricht in dienst van het Nederlands Instituut voor Forensische  Psychiatrie en Psychologie (NIFP), het centrum van expertise en kennis op het gebied van de forensische psychiatrie en psychologie en somatische zorg in justitiële inrichtingen.

2.4              Bij de indicatiestelling forensische zorg wordt een beoordeling gegeven van de benodigde zorgzwaarte en beveiligingsniveau. Op basis van die indicatoren onderzoekt het Forensisch Plaatsingsloket (FPL) waar de betrokkene kan worden geplaatst.

2.5       De indicatiestelling is gebaseerd op de bestudering van het dossier van het NIFP, werkeenheid  indicatiestelling Forensische Zorg. Op basis van door de aanvrager (de Reclassering) aangeleverde informatie en reeds bekende informatie wordt gezocht naar een passende plaatsing. De indicatoren daarvoor zijn de zorgzwaarte en het benodigde beveiligingsniveau.

2.6       De onderhavige indicatiestelling is opgenomen in de brief van 22 mei 2019. De indicatiestelling is geplaatst in het Informatiesysteem Forensische Zorg (IFZO). Naar aanleiding van de door beklaagde opgestelde indicatiestelling is klager geselecteerd voor en opgenomen geweest in een forensische verslavingskliniek met beveiligingsniveau 3.

2.7       Tussen klager en beklaagde is geen sprake geweest van een behandelrelatie in de zin van de wet BIG.

3.                  De klacht

Klager verwijt de beklaagde zakelijk weergegeven dat zij een rapport over beklaagde heeft opgesteld zonder dat zij daarover overleg heeft gehad met klager dan wel dat zij hem ooit heeft gesproken, waardoor klager geen gebruik heeft kunnen maken van zijn inzage- of correctierecht.

Daarnaast heeft klager beklaagde geen toestemming gegeven om met betrekking tot hem te adviseren. Ook heeft hij geen toestemming gegeven om stukken en/of informatie over hem te vergaren of te raadplegen.

Dergelijk handelen is onverenigbaar met de beroepscode voor psychiaters.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2              Beklaagde heeft geen individuele zorg verleend aan klager, zodat het handelen van beklaagde niet onder de eerste tuchtnorm van artikel 47 lid 1 sub a van de  Wet BIG valt en daaraan getoetst kan worden. De tweede tuchtnorm van artikel 47 lid 1 sub b Wet BIG  ziet op gedragingen die niet worden bestreken door de eerste norm, maar niettemin in strijd zijn met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Adviezen van beroepsbeoefenaars in de individuele gezondheidszorg, zoals in casu de door beklaagde gegeven indicatiestelling ten aanzien van zorgzwaarte en beveiligingsniveau, kunnen het algemeen belang, gelegen in goede uitoefening van die zorg, raken.

5.3              Het College overweegt dat anders dan bij een medische (psychiatrische) rapportage het bij een indicatiestelling geen voorschrift is dat er een gesprek met betrokkene wordt gevoerd, waarbij inzage- en correctierecht kan worden uitgeoefend. Dit is anders indien er sprake zou zijn van plaatsing in de GGZ naar aanleiding van gepleegde delicten. In het onderhavige geval kon volstaan worden met dossieronderzoek, bestaande uit de informatie die door aanvrager was aangeleverd en informatie die al bekend was bij het NIFP. Dit betrof informatie waarop klager al inzage- en correctierecht had gehad. Het hierop betrekking hebbende onderdeel van de klacht treft dus geen doel.

5.4                Het College overweegt voorts dat beklaagde op verzoek van Reclassering Nederland een indicatiestelling heeft opgemaakt. Klager heeft aan Reclassering Nederland toestemming gegeven voor het opmaken van een indicatiestelling zodat hij – in het kader van het voorwaardelijk deel van zijn gevangenisstraf - kan worden toegeleid naar een kliniek waar hij behandeld kan worden voor zijn verslavingsproblematiek. Naast deze toestemming is geen toestemming vereist voor het opmaken van de indicatiestelling. Deze toestemming is evenmin nodig met betrekking tot het raadplegen van de informatie die door de aanvrager was aangeleverd en de informatie die bij het NIFP al bekend was. Ook dit onderdeel van de klacht treft geen doel.

5.5       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

6.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

-      verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 26 februari 2020 door Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,

G.P. van de Beek, lid-jurist, J. Edwards van Muijen, H.N. Koetsier en M. Bezemer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Braspenning-Groeneveld, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.