ECLI:NL:TGZRSGR:2020:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-144a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:18
Datum uitspraak: 21-01-2020
Datum publicatie: 21-01-2020
Zaaknummer(s): 2019-144a
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een oogarts. Beklaagde heeft in het medisch dossier genoteerd wat tijdens het consult is besproken. Tijdens de zitting is verder niet gebleken dat tijdens het consult nog andere onderzoeken zijn gedaan die niet of onvoldoende zijn besproken, noch dat door klager vragen zijn gesteld die door beklaagde niet adequaat zijn beantwoord. Klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 21 januari 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, oogarts,

werkzaam te D,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift en het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 26 juni 2019 respectievelijk 6 augustus 2019;

-          het verweerschrift inclusief het afschrift van het medisch dossier;

-          een brief van beklaagde, gedateerd op 11 september 2019, met bijlagen;

-          een brief van klager, gedateerd op 16 september 2019, met bijlagen.

1.2              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 10 december 2019. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

1.3              De klacht is behandeld tezamen twee andere, met de klacht samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Die zaken zijn bekend onder dossiernummers 2019-144b en 2019-144c.

2.                  De feiten

2.1       Klager, geboren in 1940, is op 12 december 2016 door zijn huisarts verwezen naar E (hierna: oogkliniek) wegens klachten van de overhangende oogleden bij beide ogen (blepharochalasis). Beklaagde is als oogarts in de oogkliniek werkzaam.

2.2       Op 20 december 2016 is klager voor een eerste consult in de oogkliniek geweest. Voordat beklaagde hem zag, heeft de optometrist met klager gesproken en een oogmeting gedaan. Met zijn eigen bril had klager met zijn rechteroog een zicht (visus) van 0,9 en met zijn linkeroog van 0,7. Met optimale correctie was het zicht van het rechteroog niet te verbeteren. Bij het linkeroog kon met optimale correctie een zicht van 0,8 worden bereikt. Aansluitend is klager door beklaagde gezien. Blijkens het medisch dossier heeft beklaagde met klager gesproken over zijn droge ogen, waarvoor beklaagde warmtekompressen, eventueel meer druppels en ‘meer knipperen’ heeft geadviseerd. Ook heeft beklaagde met klager de bovenooglidcorrectie beiderzijds (blepharoplastiek) besproken. In dat kader heeft klager verteld geen bloedverdunners te gebruiken. In het dossier staat voorts genoteerd ‘cataract’ (staar). Beklaagde heeft vervolgens namens klager een aanvraag gedaan voor vergoeding van de ooglidcorrectie door klagers verzekeraar, welke aanvraag op 28 maart 2017 werd goedgekeurd. Beklaagde heeft klager nadien niet meer in de oogkliniek (op een consult) gezien.

2.3       Op 6 april 2017 heeft klager een tweede consult in de oogkliniek gehad. Ook toen is er weer eerst een oogmeting gedaan door een optometrist. Met zijn eigen bril had beklaagde met het rechteroog toen een zicht van 0,7 (te verbeteren tot 0,8 met optimale correctie). Het linkeroog had een niet verder te optimaliseren zicht van 0,6. Vervolgens is klager door een collega-oogarts (beklaagde in zaak 2019-144b) gezien, die een zogenaamd spleetlamponderzoek heeft gedaan. Tijdens dit consult zijn klagers klachten van branderige, droge ogen met wisselend zicht, de staar en de ooglidcorrectie wederom besproken. Klager kreeg andere druppels voorgeschreven.

2.4       Op 4 mei 2017 heeft een collega-oogarts (beklaagde in zaak 2019-144c) onder lokale verdoving de ooglidcorrectie aan de beide bovenoogleden uitgevoerd. Op 17 mei 2017 is klager naar de oogkliniek gekomen voor een nacontrole, waarbij de optometrist een aantal oplosbare hechtingen heeft verwijderd.

2.5       Vervolgens is klager in de oogkliniek nog gezien op 14 juni 2017. Uit de oogmeting die toen is gedaan bleek dat klager met zijn eigen bril met zijn rechteroog een zicht had van 0,8 en met zijn linkeroog van 0,7. De visus was bij beide ogen niet verder te optimaliseren. Nadien is hij niet meer in de oogkliniek geweest.

2.6       Op 9 oktober 2018 heeft klager in het F een oogmeting laten uitvoeren. Met optimale correctie was toen voor zijn rechteroog een visus van 0,85 te behalen en voor zijn linkeroog van 0,8.

3.                  De klacht

Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij:

a) tijdens het consult op 20 december 2016 geen antwoord gaf op zijn vragen over het type metingen dat zij verrichtte en waarom, noch haar bevindingen met hem deelde. Beklaagde was zwijgzaam en legde niets, althans onvoldoende, aan klager uit.

b) de assistente was van de oogarts die op 9 oktober 2018 in het F bij klager een oogmeting heeft gedaan en dat zij toen opzettelijk onjuiste meetwaarden heeft genoteerd, dan wel anderen heeft aangezet om klagers ogen te beschadigen.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1       Bij de beoordeling van het klachtonderdeel a) (zwijgzaamheid, gebrek aan uitleg) stelt het College voorop dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door het College. Het College is immers van die communicatie geen getuige geweest. Daar komt in dit geval bij dat beklaagde in het medisch dossier heeft genoteerd wat tijdens het consult is besproken. Dat betreft de ooglidcorrectie, de aanvraag bij de verzekeraar voor vergoeding van de ingreep, het feit dat klager geen bloedverdunners gebruikte, de druppels tegen klagers droge ogen en dat sprake was van staar. Ook heeft ze genoteerd dat de oogarts die de ingreep zou gaan uitvoeren als de verzekeraar bereid zou zijn de ingreep te vergoeden, nog een akkoord moest geven op de status. Tot slot heeft ze genoteerd: “uitgebreid uitgelegd”. Dat brengt met zich dat het College tot de conclusie komt dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Hier komt bovendien bij dat ter zitting niet is gebleken dat tijdens het consult nog andere onderzoeken zijn gedaan die niet of onvoldoende zijn besproken, noch dat door klager vragen zijn gesteld die door beklaagde niet adequaat zijn beantwoord.

5.2       Klachtonderdeel b) (assistente, onjuiste gegevens noteren, opzet beschadigen van het zicht) kan evenmin slagen aangezien beklaagde zowel in de stukken als ter zitting heeft betwist ooit in het F te hebben gewerkt. Het College ziet geen aanleiding daar aan te twijfelen, temeer omdat beklaagde zelf oogarts is en het niet logisch is dat zij dan als assistente zou werken voor een andere oogarts. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel faalt.

5.3       De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot de beide klachtonderdelen geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht zal dan ook op beide onderdelen ongegrond worden verklaard.

6.         De beslissing

Het College:

-          verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, G.J. Dogterom, J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens, B.F.Th. Hogewind, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2020.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.