ECLI:NL:TGZRAMS:2020:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/374

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:9
Datum uitspraak: 16-01-2020
Datum publicatie: 16-01-2020
Zaaknummer(s): 2019/374
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster dient een klacht in tegen haar voormalig huisarts, onder meer inhoudende dat hij zonder toestemming informatie heeft verstrekt aan maatschappelijk werk en daardoor zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Verweerder stelt dat hij op verzoek van klaagster contact heeft opgenomen en dat hem niet kan worden verweten dat hij zijn beroepsgeheim geschonden heeft. Het college verklaart de klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 30 september 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r ,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r, 

gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.            

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift;

-                      het verweerschrift met twee bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.      Klaagster staat sinds 15 juni 2016 als patiënte ingeschreven in de huisartsenpraktijk waar onder meer verweerder huisarts is.

2.2.      Op 7 december 2016 is klaagster met haar zoon uit haar huurwoning gezet en dakloos geworden.

2.3       Op 12 januari 2017 heeft klaagster het spreekuur van verweerder bezocht en haar situatie besproken. In overleg met klaagster heeft verweerder contact opgenomen met het maatschappelijk werk van het dorpsteam van D. Hij heeft daarbij vernomen dat er al uitgebreid contact met klaagster is geweest en dat haar hulp is aangeboden.

2.4.      Op 23 januari 2017 heeft klaagster telefonisch contact gehad met E. Klaagster heeft meegedeeld geen contact met maatschappelijk werk te willen omdat die in het complot zitten. De E heeft een telefonische vervolgafspraak met klaagster gemaakt.

2.5.      Op 1 februari 2017 heeft klaagster telefonisch contact met de E gehad. Klaagster heeft daarin gezegd dat niemand iets voor haar doet.

2.6.      Op 20 februari 2017 heeft de huisartsenpraktijk van verweerder een verzoek van klaagster ontvangen om een kopie van haar dossier digitaal naar haar te sturen. Een vervanger van verweerder heeft meegedeeld dat zij een papieren dossier kan ontvangen, nadat hij het dossier van haar voormalige huisartsen heeft gelezen. Hij heeft met klaagster afgesproken dat een kopie van het dossier vanaf 27 februari 2017 klaarligt.

2.7.      Klaagster heeft op 9 maart 2017 de kopie van haar dossier en de gegevens van haar voorgaande huisartsen opgehaald.

2.8.      Op 10 augustus 2017 heeft klaagster het spreekuur van verweerder bezocht in verband met hypertensie. Zij heeft bij die gelegenheid aangegeven dat zij haar dossier wil inzien en het niet eens is met hoe dingen zijn verwoord. Ook heeft zij gezegd dat zij de opmerking van verweerder, dat zij van huisarts moet veranderen, als beroerd heeft ervaren.

2.9.      Klaagster heeft nog een paar keer een consult bij verweerder gehad in verband met klachten van hypertensie. Daarbij heeft verweerder het verzoek om van huisarts te veranderen herhaald.

2.10.    Verweerder heeft, nadat het eind september 2018 onmogelijk bleek telefonisch contact met klaagster te krijgen, de herhaalservice voor klaagster bij de apotheek stopgezet.

2.11.    Op 19 december 2018 heeft verweerder telefonisch contact met klaagster gehad. Daarin zegt klaagster onder meer dat zij haar dossier mist.

2.12.    Op 3 januari 2019 heeft verweerder tijdens een telefonisch contact met klaagster meegedeeld dat haar dossier klaarligt.

2.13.    Op 8 januari 2019 heeft een klachtfunctionaris van F telefonisch aan verweerder meegedeeld dat klaagster een klacht tegen hem heeft ingediend. De uitspraak op deze klacht van 15 augustus 2019 luidt dat alle onderdelen ongegrond verklaard zijn.

2.14.    Op 10 januari 2019 heeft verweerder klaagster gezien op zijn spreekuur. Bij die gelegenheid heeft hij klaagster nogmaals een kopie van haar dossier verstrekt.

2.15.    In augustus 2019 heeft verweerder klaagster nogmaals gezien op zijn spreekuur.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a.    in strijd met de richtlijn van het KNMG heeft geweigerd een kopie van haar volledige dossier aan haar te doen toekomen. Het dossier bevat bovendien onjuistheden over haar;

b.    haar ten onrechte niet heeft doorverwezen naar de juiste hulpverlener voor het verwerken van het trauma van 7 december 2016 en geen adequate hulp heeft verleend voor haar klachten van onder andere stress, depressiviteit, moeheid, slaapproblemen;

c.     zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Hij heeft informatie over klaagster aan maatschappelijk werk D verstrekt zonder toestemming van klaagster;

d.    vanaf 25 september 2019 alle hulp heeft geweigerd, waaronder de bloeddrukcontrole. Verweerder wil haar weghebben en gedraagt zich daarbij intimiderend.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster driemaal een kopie van haar dossier is verstrekt, op 9 maart 2017, op 28 december 2017 en op 10 januari 2019. Klaagster heeft dit ook niet betwist. Voor zover klaagster bedoelt dat de kopieën niet haar volledige dossier betreffen, overweegt het college dat hiervoor, bij gebreke van een onderbouwing, geen aanknopingspunt kan worden gevonden. Ten aanzien van de onjuistheden in het dossier heeft verweerder aangevoerd te hebben aangeboden om met klaagster hiernaar te kijken en de vermeende onjuistheden eventueel te wijzigen. Dit klachtonderdeel is dan ook niet gegrond.

5.2.      Ten aanzien van klachtonderdeel b. is het college van oordeel dat verweerder uitgebreid heeft weergegeven welke zorg en hulp aan klaagster is verleend. Direct nadat zij uit huis was gezet heeft klaagster hulp ontvangen van E in nauw contact met het maatschappelijk werk uit haar dorp. Toen klaagster in januari 2017 verweerder om hulp vroeg bij de verwerking van het trauma, wilde zij niet door verweerder geholpen worden. Omdat klaagster bovendien niet heeft aangegeven wat zij bedoelt met de “juiste hulpverlener” voor het verwerken van haar psychische klachten ziet het college geen aanleiding om de hulpverlening van verweerder als inadequaat te beoordelen. Ook dit klachtonderdeel kan niet slagen.  

5.3.      Verweerder heeft betoogd dat hij, nadat klaagster naar B was verhuisd, op verzoek van klaagster in januari 2019 contact heeft opgenomen met maatschappelijk werk in B. Klaagster vond het lastig om dat zelf te doen, aldus verweerder. Naderhand weigerde klaagster met verweerder te praten over het niet tot stand komen van contact tussen haar en maatschappelijk werk in B.

Op basis van deze gegevens is, naar het oordeel van het college, van het verstrekken van informatie aan maatschappelijk werk zonder toestemming, geen sprake, nog daargelaten dat klaagster niet heeft vermeld om welke informatie het gaat. De gestelde schending van beroepsgeheim is naar het oordeel van het college volstrekt onvoldoende onderbouwd. 

5.4.      Ook het vierde klachtonderdeel kan niet slagen. Verweerder heeft klaagster sinds augustus 2017 verzocht een huisarts in B te zoeken omdat zij vanaf haar verhuizing naar B niet meer in het werkgebied van zijn praktijk woont. Verweerder heeft verder goed gedocumenteerd dat en welke hulp hij aan klaagster is blijven verlenen, ook nadat zij naar B was verhuisd. In augustus 2019 heeft verweerder tijdens een consult nog eens met klaagster willen praten over verandering van huisarts, maar klaagster liep toen boos weg. Van weigering van de noodzakelijke medische zorg hulp is dan ook geen sprake.      

5.5.      Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

5.6.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht (kennelijk) ongegrond.

Aldus beslist op 16 januari 2020 door:

E.A. Messer, voorzitter,

I. Boekhout, lid-huisarts,

J.C. van der Molen, lid-huisarts,

bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.

WG   secretaris                                                                                    WG    voorzitter