ECLI:NL:TGZRAMS:2020:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/301

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2020:10
Datum uitspraak: 16-01-2020
Datum publicatie: 16-01-2020
Zaaknummer(s): 2019/301
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder onder meer gevoelige medische informatie te hebben gedeeld met de arbeidsdeskundige van het UWV en zich ten onrechte te hebben voorgedaan als verzekeringsarts. Klacht ongegrond. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 1 augustus 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

gemachtigde: mr. Y. Abdi, advocaat te C,             

tegen

D,

arts,

thans werkzaam te E,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. G.P. van Delft.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 29 november 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

2.1.      Verweerster is werkzaam als arts voor het UWV.

2.2.      Klager, geboren oktober 1980, is op 30 april 2018 bij verweerster op het spreekuur geweest voor een medische eerstejaars ziektwet-beoordeling. Klager heeft toen de door verweerster verstrekte machtiging voor het opvragen van medische informatie niet willen ondertekenen.

2.3.      Verweerster heeft van haar bevindingen een rapport opgesteld en klager verwezen naar arbeidsdeskundig onderzoek. Ook heeft zij een expertise onderzoek voor klager aangevraagd.

2.4.      In een brief aan verweerster van 6 mei 2018 heeft klager (onder meer) zijn medische klachten verder toegelicht. Bij deze brief heeft hij door hem zelf opgestelde en ondertekende machtigingen verstrekt voor het opvragen van medische informatie bij zijn huisarts, psychiater, psycholoog en fysiotherapeut.

2.5.      Op 21 juni 2018 is klager op het spreekuur geweest van een arbeidsdeskundige bij het UWV in het kader van het arbeidsdeskundig onderzoek. Klager heeft vervolgens een klacht ingediend bij het UWV, die schriftelijk is afgedaan.

2.6.      Klager is niet ingegaan op uitnodigingen voor het expertise onderzoek. Om die reden is zijn Ziektewetuitkering per 3 augustus 2018 geschorst. Klager heeft tegen deze beslissing bezwaar aangetekend. Dat bezwaar is ongegrond verklaard.

3.         De klacht en het standpunt van klager

3.1.      De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. de brief van klager met daarin medische informatie zonder zijn toestemming heeft gedeeld met de arbeidsdeskundige van het UWV;

2. zich ten onrechte heeft voorgedaan als verzekeringsarts;

3. geen gebruik heeft gemaakt van de machtigingen van klager en dat niet heeft toegelicht;

4. eerst niet is ingegaan op verzoeken van klager tot inzage in zijn medisch dossier en daarna een onvolledig dossier heeft toegestuurd;

5. zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster door onwaarheden te vermelden in haar stukken.

3.2.      Volgens klager heeft verweerster zo doende haar beroepsgeheim geschonden en onzorgvuldig gehandeld. Voor zover nodig zal hierna verder op het standpunt van klager worden ingegaan.

4.         Het standpunt van verweerster

4.1.      Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal hierna verder op het standpunt van verweerster worden ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing ligt voor of verweerster bij haar beroepsmatig handelen jegens klager is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de binnen de beroepsgroep aanvaarde normen. Naar het oordeel van het college is dat geval. Dit zal hierna worden toegelicht.

klachtonderdeel 1: medische informatie gedeeld met arbeidsdeskundige

5.2.      Klager verwijt verweerster dat zij zonder zijn toestemming zijn brief van 6 mei 2018, waarin medische informatie stond, heeft doorgestuurd naar de arbeidsdeskundige van het UWV. Klager stelt dat hij tijdens het gesprek met de arbeidsdeskundige heeft gezien dat die brief op zijn bureau lag. Zijn begeleidster heeft dit ook gezien. De arbeidsdeskundige heeft ook aan hem bevestigd dat alle machtigingen waren ontvangen en die zaten bij die brief.

5.3.      Verweerster ontkent dat zij medische informatie naar de arbeidsdeskundige heeft doorgestuurd. De arbeidsdeskundige krijgt altijd een afgeleid rapport waarin geen medische informatie staat. Volgens verweerster is tijdens de klachtafhandeling al duidelijk geworden dat de arbeidsdeskundige geen medische informatie had. Zij verwijst naar de brief van de klachtenambassadeur (bijlage VII bij het verweerschrift) waarin is vermeld: “De AD liet mij weten dat hij geen medische gegevens in zijn bezit heeft en/of heeft laten zien tijdens zijn gesprek met u. Tijdens dit gesprek zijn de niet medische rapportage en de functionele mogelijkhedenlijst (FML) aan u verstrekt.”

5.4.      Het college stelt voorop dat áls de brief van klager inderdaad bij de arbeidsdeskundige terecht is gekomen, dat ten onrechte is gebeurd. Een arbeidsdeskundige mag immers geen medische gegevens inzien. Echter, het verstrekken van gegevens aan de arbeidsdeskundige gaat doorgaans via de administratie van het UWV en gezien de uitdrukkelijke ontkenning van verweerster kan het college niet vaststellen dat verweerster in dat geval degene is geweest die de brief van klager aan de arbeidsdeskundige heeft gegeven of heeft laten geven. Om die reden kan verweerster, ervan uitgaande dat de brief inderdaad bij de arbeidsdeskundige terecht is gekomen, op dit punt dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

klachtonderdeel 2: zich voorgedaan als verzekeringsarts

5.5.      Klager stelt dat verweerster zich tijdens het spreekuur heeft voorgesteld als verzekeringsarts van het UWV, terwijl zij dat niet was. Zij heeft toen ook niet gezegd dat zij onder supervisie van een verzekeringsarts werkte. Bovendien staat in de brieven van het UWV onder haar naam “VA” oftewel verzekeringsarts.

5.6.      Verweerster betwist dat zij zich jegens klager heeft voorgedaan als verzekeringsarts. Zij voert verder aan dat in brieven, die door de administratie zijn verzonden, door derden de aanduiding “VA” alleen is gebruikt ter aanduideling van de invulling van de functie en niet van verweersters medische kwalificatie.

5.7.      Het college stelt vast dat verweerster haar rapport (bijlage VIII bij het verweerschrift) op juiste wijze heeft ondertekend met de vermelding “UWV-arts” en dat dat rapport voor akkoord is ondertekend door een verzekerings-/bedrijfsarts. Op grond daarvan was de functie van verweerster voor klager kenbaar. Of verweerster zich tijdens het spreekuur aan klager heeft voorgesteld als verzekeringsarts, zoals klager stelt en verweerster betwist, kan het college niet vaststellen. Maar zelfs als dat het geval is geweest, dan is dat op zichzelf onvoldoende om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken wegens het voeren van een verkeerde titel. Stukken waaruit blijkt dat verweerster zich heeft voorgedaan als verzekeringsarts zijn het college niet bekend.

klachtonderdeel 3: machtigingen klager niet gebruikt zonder toelichting

5.8.      Klager verwijt verweerster dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de door hem opgestelde machtigingen voor het opvragen van medische informatie bij zijn behandelaars en dat zij dat niet heeft toegelicht. Klager stelt dat voor hem nu nog niet duidelijk is wat daarin miste. In plaats van hem te adviseren wat hij had moeten toevoegen, kreeg hij weken later nogmaals het verzoek om de door verweerster verstrekte machtiging te ondertekenen.

5.9.      Verweerster voert aan dat een machtiging volgens de regels van de beroepsgroep aan allerlei voorwaarden moet voldoen. In de machtigingen van klager stond geen vraagstelling, terwijl dat wel wenselijk is. Dat is ook al uiteengezet in de bezwaarprocedure (bijlage V bij het verweerschrift). Verder waren de machtigingen heel algemeen en waren derden daarin uitgesloten. Daarom waren ze voor verweerster niet voldoende bruikbaar. Daarop heeft verweerster de administratie opdracht gegeven om opnieuw een machtiging aan klager te verstrekken.

5.10.    Het college vindt het niet onzorgvuldig van verweerster dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de machtingen van klager indien deze voor haar niet voldoende bruikbaar waren. Wel had van haar verwacht mogen worden dat zij klager na ontvangst van zijn machtigingen erover informeerde dat en waarom deze niet bruikbaar waren, voor zij hem verzocht de machtiging van verweerster te ondertekenen. Op dit punt had zij dus beter kunnen handelen, maar dat vormt geen reden om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren.

5.11.    Hierbij merkt het college nog op dat vast staat dat verweerster al had besloten om het aanvragen van de expertise en het opvragen van medische informatie parallel te laten verlopen en dat klager daarvan op de hoogte was. Voor zover klager zich op het standpunt stelt dat eerst medische informatie moest worden opgevraagd voordat het expertiseonderzoek kon plaatsvinden en dat als gevolg van het niet gebruiken van de machtigingen uiteindelijk zijn uitkering is stopgezet, kan hij daarin dan ook niet worden gevolgd.

klachtonderdeel 4: onvoldoende inzage gegeven in het medisch dossier

5.12.    Klager voert aan dat verweerster eerst niet is ingegaan op zijn verzoeken tot inzage in zijn medisch dossier en hem daarna een onvolledig medisch dossier heeft toegestuurd. Hierin misten onder andere de brieven die klager zelf naar het UWV had gestuurd en de medische beoordeling van verweerster. Dat rapport is pas na vele aanmaningen nagestuurd.

5.13.    Verweerster stelt dat zij opdracht heeft gegeven tot het versturen van het medisch dossier aan klager. Daar horen alle stukken bij te zitten. Als dit niet het geval is geweest, dan is dat niet juist, maar te wijten aan de administatie, die de opdracht feitelijk heeft uitgevoerd. Verder zijn alle rapportages met klager gedeeld.

5.14.    Het college ziet geen reden om aan te nemen dat verweerster klager actief inzage in of afschriften van stukken uit zijn medisch dossier heeft onthouden. Het versturen van stukken is een taak van de administratie. Verweerster heeft verklaard dat zij de administratie heeft opgedragen om het medisch dossier aan klager toe te sturen. Als deze opdracht aanvankelijk niet goed is uitgevoerd, dan is dat spijtig voor klager, maar daarvan kan verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

klachtonderdeel 5: smaad en laster

5.15.    Klager vindt dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan smaad en laster. Volgens klager heeft verweerster in haar rapport bepaalde zaken op een suggestieve wijze genoteerd en daarmee een leugenachtig beeld van klager geschetst. Verweerster heeft het dagverhaal zo opgeschreven dat het lijkt alsof klager een inconsistent verhaal heeft verteld. Zo staat er dat klager aangaf dat de kleren die hij droeg van zijn vader zijn geweest, maar deze er goed uit zien en goed passend zijn. Klager kan bewijzen dat de leren jas echt van zijn vader is geweest, maar verweerster heeft niet gevraagd waar de kleding vandaan kwam. Verder heeft verweerster ten onrechte opgemerkt dat zij de machtigingen niet heeft ontvangen en dat klager niet wilde meewerken aan het verkrijgen van machtigingen.

5.16.    Verweerster brengt hier tegenin dat zij tijdens een spreekuurcontact niet alleen een anamnese afneemt, maar ook oriënterend onderzoek en observaties uitvoert om een goed algemeen beeld te krijgen. Als er inconsistenties zijn tussen wat de cliënt naar voren brengt en wat er wordt geobserveerd, moet dit worden vermeld en meegewogen. Verweerster stelt dat zij bij het opstellen van het dagverhaal letterlijk meetypt met wat er door de cliënt wordt gezegd. Het dagverhaal van klager heeft zij dus niet bewust inconsistent opgesteld. Zij heeft juist het verhaal van klager gevolgd. Uit het rapport blijkt ook dat zij heeft gevraagd hoe klager zijn kleding koopt en heeft genoteerd dat de kleding van zijn vader zou komen. Verweerster betwist het gestelde over de machtigingen.

5.17.    Ook dit klachtonderdeel slaagt niet. De passages uit het rapport (bijlage VIII bij het verweerschrift) die klager kennelijk bedoelt zijn de volgende:

- onder het kopje medische beschouwing staat vermeld: “Tijdens spreekuur blijken anamnestisch enige inconsistentie. Zo geeft hij aan dat hij soms om 16:00 uur wakker wordt, waarna hij later aangeeft dat hij desondanks toch in de middag gaat slapen. Wanneer hem gevraagd wordt wanneer hij dan gaat slapen, kan hij hierop geen antwoord geven. Ook geeft hij aan dat hij het advies van de psycholoog heeft gekregen om in de ochtend te wandelen. Later geeft hij aan dat hij zich niet altijd aankleedt, wanneer hem wordt gewezen op het feit dat wanneer hij wandelt hij zich toch wel aankleedt, draait hij om het antwoord heen.  Ook is betrokkene moeilijk aanspreekbaar en duurt het lang voordat hij antwoord geeft, echter wanneer er gesproken wordt over iets waar hij belang bij heeft ( expertise en vragen over behandelingen) dan reageert hij direct fel.”

- onder het kopje dagverhaal staat vermeld: “Boodschappen: soms doet zijn zus het, soms doet hij het zelf. (…) Kleding krijgt hij van zijn familie, houdt zelf niet van winkelen. Zijn kleren die hij aanheeft, waren van zijn vader geweest (passen precies en zien er nieuw uit).”

- onder het kopje informatie van derden staat vermeld: “Betrokkene wil de machtiging niet ondertekenen alvorens zijn zus naar de vraagstelling heeft gekeken.  Betreft een expertise geeft hij aan dat eerst de medische informatie afgewacht moet worden. Hij is bang dat net als bij ‘F’ haar medisch dossier bij 80+  mensen terecht is gekomen. Wanneer de machtiging binnen is, zal de informatie bij de behandelaar worden opgevraagd, simultaan wordt een expertise aangevraagd.”

Hieruit blijkt dat verweerster heeft genoteerd wat klager op vragen heeft geantwoord, aangevuld met feitelijke constateringen die zij tijdens het gesprek heeft gedaan. Anders dan klager leest het college in deze bewoordingen geen waardeoordeel of suggestieve toon.

5.18.    De conclusie van het voorgaande is dat de klacht, in alle onderdelen, kennelijk ongegrond is.

5.19.    Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist op 10 januari 2020 door:

A. van Maanen, voorzitter,

E.G. van der Jagt en R.L. Kloots, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door I.W.M. Dirksen, secretaris.

WG   secretaris                                                                                    WG    voorzitter