ECLI:NL:TGZCTG:2020:18 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.223

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2020:18
Datum uitspraak: 16-01-2020
Datum publicatie: 17-01-2020
Zaaknummer(s): c2019.223
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Klager is als patiënt ingeschreven geweest bij de tandartspraktijk van de beklaagde tandarts. Beklaagde heeft bij klager een diagnostische kijkoperatie uitgevoerd vanwege klachten aan de elementen 16 en 17. Op enig moment is ook de nut en noodzaak van het plaatsen van een kroon op 26 en de facturering daarvan besproken. De klacht houdt in dat beklaagde de diagnostische kijkoperatie onjuist heeft uitgevoerd, de afspraak over de facturering van een nieuwe kroon op element 26 ontkent, pijnklachten bij klager heeft veroorzaakt door de door hem gemaakte brug, klager hangende de behandeling, uit zijn praktijk heeft uitgeschreven, klager ten onrechte verwijt dat hij de taal niet goed spreekt, klager ten onrechte verwijt agressief te zijn geweest en oneerlijk is geweest bij de geschillencommissie waardoor klager geen schadevergoeding is toegekend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in al haar onderdelen afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.223 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te B., beklaagde in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.E.M. van Eeden, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 20 december 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 25 juli 2019, onder nummer 18/544, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 december 2019. De tandarts is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Van Eeden voornoemd. Klager is, overeenkomstig zijn aankondiging, niet ter terechtzitting verschenen. Klager heeft ten behoeve van de behandeling ter terechtzitting bij brief van 22 november 2019 een pleitnota ingediend.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De Feiten

2.1       Verweerder, sinds 2007 tandarts, heeft een eigen tandartsenpraktijk in Amsterdam.

2.2       Klager, geboren op 8 mei 1970, is als patiënt bij verweerders praktijk ingeschreven geweest van 2012 tot 2018.

2.3       Op 27 oktober 2016 bezocht klager het spreekuur van verweerder voor periodiek preventief onderzoek. Klager gaf daarbij aan last te hebben van de interdentale ruimte tussen de elementen 16 en 17. Na onderzoek door verweerder is besloten een afspraak te maken voor een diagnostische kijkoperatie (‘flap’). Verweerder noteerde over dit bezoek op klagers patiëntenkaart het volgende:

‘27-10-2016    2*xrbw            Bitewing foto

l6xrsl               Intra orale foto

ppo                  Periodiek preventief onderzoek

patient geeft aan last te hebben van ruimte tussen 16 17, hij klagt over af en toe zeurend gevoel van botrand tussen 16 17. Hij geeft aan last te hebben van voedsel impactie 16 17.

Ik kan niets zien, Hier is niets mis mee, gewoonlijk normale interdentale ruimte wel 17 is licht geirriteerd, bevat diepe vullingen, geen pockets, geen percussie, voorlopig gaat het om reversible pulpitis 16 geen irritatie, bevat kroon met licht tot matig ra, geen pockets, geen percussie. Patient wilt per se niets aan 17 gedaan te hebben, Hij wilt een nieuw kroon op 16 laten doen, omdat hij denkt dat het irritaties daar met 16 geassocieerd zijn.

Het advies om endo specialist naar te laten kijken, had hij verworpen. lomp. is afspraak gemaakt voor een diagnostische flap.

=M03 Gebitsreiniging: (20)’

2.4       Op 31 oktober 2016 heeft verweerder deze kijkoperatie verricht. Verweerder heeft daarbij geen afwijkingen aangetroffen aan de twee elementen en worteloppervlakken. Over dit onderzoek noteerde verweerder: 

31-10-2016     16 =T82          Gingivectomie per element

patient geeft aan Heden last te hebben van vage pijn aan tandvlees en bot (botrand), hij wijst naar interdentaal ruimte 1617. Hij beweert dat het interdentaal tussen 1617 ligt, dus iets anders dan voorheen.

Op dringend verzoek, toch in overleg met patient besloten om een diagnostische flap te doen, tandvlees te corrigeren en te kijken of wij iets kunnen vinden. Na uitgebreid en zorgvuldig reiniging van opvervlaken 16D en 17M/wortel oppervalken, botrand is iets met excaveer bor licht en oppervlakig schoon gemaakt, geheel gecht oplossbar. Helaas kon ik niets afwijkend zien, ook geen verticale fractuur. Patient is meegegeven dat het tandvlees zal binnen 4 weken dicht zal gaan, herstellen.

Wederom is patient geadviseerd om endo specialist naar 16 17 te laten kijken en evt. laten behandelen. Hij wilt dit niet, omdat hij denkt dat het probleem bij kroon van 16 ligt, dus kroon van 16 wilt hij vervangen hebben. Patient is meegedeeld dat vervangen van kroon 16 pas kan als ---parodontale endodontate conditie het toelaat

Vandaar mijn advies om eerst langs de endo speci te gaan. Maar hij wilt het niet, Hij wilt gewoonlijk het kroon vervangen zien

16 =H40 Processus alveolaris - correctie

36 mdlk Drievlaksrest. composiet

nogmaals normaal gezond composiet puntic, vervaardigd door de

parodontolog.

OP VERZOEK VAN PATIENT is het aan linguale zijde dikker gemaakt. Patient vond het werk van de parodontolog heel slecht (puntic moet net als een kies lijken, aldus hem) en wilt per se het veel dikker hebben. Patient zoekt ook nog mij bevesiging (ik blijf terughoudend)’

2.5       Op 9 november 2017 kwam klager opnieuw bij verweerder op consult waarbij hij aangaf dat hij lichte last had van element 17; deze zou gevoelig zijn bij kou. Omdat verweerder geen gronden kon vinden voor deze klacht van klager, stelde hij verwijzing naar de endodontoloog voor. Ondanks het feit dat klager bij herhaling aangaf ( vanwege financiële motieven) daarvan geen gebruik te willen maken , heeft verweerder toch een verwijzing uitgeschreven. Tijdens dit consult hebben klager en verweerder ook gesproken over het nut en de noodzaak om op element 26 een nieuwe kroon te plaatsen en de factuur daarvoor te spreiden over 2017 en 2018. Ook is daarbij gesproken over de vraag of het verweerder te verwijten is dat de diagnostische kijkoperatie die klager in oktober 2016 had ondergaan de pijnklachten niet had weggenomen. Verweerder noteerde over dit consult:

‘09-11-2017   17 ckv Consul ten kleine verrichting

lichte last van 17, gevoelig met koud, reversible pulpitis. patient is toch naar endo specialist verwezen ondanks het feit dat hij het niet wilde (het zou hem veel geld kostenl !!!), patient wilt geen fotos laten maken.

- Hij forceert ons diengen te doen waar wij nooit achter kunnen staan noch belooft hebben. Heden in november komt hij met verhaal om een kies 26 voor hem met spoed van kroon te voorzien en het factuur spreiden over 2017 en 2018, wat helemaal niet kan. (wij hadden wel met hem mondelijk afgesproken om de kosten te spreiden, namelijk, endo 16/17 in 2017 te laten doen en declareren en kroon 16 in 2018 te laten maken en volledig declareren). Sterker nog,hij accepteert de gevolgen van de behandelingen, en hij wilt het per se voor 15-12-2017 in zijn mond geplaatst zien, want hij gaat dan met vakantie.

-Toen ik hier niet akkoord gegaan, werd hij zeer AGRESSIEF.

-diagnostische flap regio 16 17 in 2016, krijgen wij het verwijt dat onze behandeling niet had geholpen, natuurlijk niet, want volgens mij persisteert het probleem nog steeds, nog niet opgelost, dankzij de patient zelf. Ik gaf hem ondanks zijn tegenwil toch een verwijsbrief naar endo specialist voor 16/17. Hij liet geen fotos nemen.

-Hij heeft altijd eigen mening en methode hoe een behandeling moet verlopen

-Hij wilt per se bereiken datgene hij van plan is’

2.6       Op 31 januari 2018 heeft verweerders assistente telefonisch contact opgenomen met klager en voorgesteld om een afspraak met verweerder te maken om het laatste consult te bespreken. Klager weigerde een persoonlijk gesprek met verweerder en verweerder heeft hem vervolgens per 1 april 2018 uitgeschreven uit de praktijk.

2.7       Op 20 maart 2018 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de Stichting Geschilleninstantie Mondzorg (hierna: SGIM) over de door hem ontvangen behandelingen van verweerder in 2016. De SGIM heeft op 14 september 2018 de klacht van klager gegrond verklaard, in die zin dat er geen diagnose en indicatie bestond voor het uitvoeren van de diagnostische kijkoperatie. De door klager gevorderde schadevergoeding is afgewezen, omdat klager niet heeft aangetoond dat er een causaal verband tussen deze kijkoperatie en het gaatje in zijn kies bestaat.

3          De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt, voor zover verweerder en ook het college dat uit het aanvullend klaagschrift van 9 april 2019 heeft begrepen, zakelijk weergegeven in dat verweerder:

I          de diagnostische kijkoperatie onjuist heeft uitgevoerd,

II         de afspraak over de facturering van een nieuwe kroon op element 26 ontkent,

III        pijnklachten bij klager heeft veroorzaakt door de door hem gemaakte brug,

IV        klager, hangende de behandeling, uit zijn praktijk heeft uitgeschreven,

V         klager ten onrechte verwijt dat hij de taal niet goed spreekt,

VI        klager ten onrechte verwijt agressief te zijn geweest,

VII       oneerlijk is geweest bij de SGIM waardoor klager geen schadevergoeding is

toegekend.

4          Het standpunt van verweerder

Verweerder is primair van oordeel dat klager, v oor zover het zijn bedoeling is deze procedure alleen aan te wenden als mogelijkheid om alsnog de door de SGIM afgewezen vordering tot schadevergoeding te verkrijgen, niet in zijn klacht kan worden ontvangen. Subsidiair is verweerder van oordeel dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5          De beoordeling

De ontvankelijkheid

5.1       Verweerder stelt zich op het standpunt dat klager niet kan worden ontvangen in diens klaagschrift voor zover hij deze procedure alleen heeft aangewend om een schadevergoeding te verkrijgen. Nog daargelaten de vraag of in dat geval niet-ontvankelijkheid het gevolg zou dienen te zijn, stelt het college vast dat uit, met name, klagers aanvullend klaagschrift duidelijk wordt dat het doel van klager niet is om (alsnog de door het SGIM afgewezen) schadevergoeding te verkrijgen. Het door verweerder aangevoerde kan dus aan de ontvankelijkheid niet in de weg staan.

De inhoudelijke beoordeling van de klacht

5.2       Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven. In het licht van dat toetsingskader zal het college de verschillende klachtonderdelen beoordelen.

Klachtonderdeel I

5.3       Klager verwijt verweerder dat hij de diagnostische kijkoperatie op ( het CTG leest verbeterd) 31 oktober 2016 onjuist heeft uitgevoerd. Ter onderbouwing van die stelling verwijst hij naar een brief van 8 november 2018 van zijn latere behandelend tandarts welke brief hij bij zijn klaagschrift heeft overgelegd en naar de uitleg die deze tandarts hem, met behulp van foto’s van het internet, heeft gegeven. Verweerder is van mening de bedoelde ingreep adequaat te hebben uitgevoerd.

5.4       Het college leest in de door klager bedoelde brief geen steun voor klagers stelling. De betreffende tandarts omschrijft in deze brief wat zij heeft onderzocht, wat zij klager heeft uitgelegd en wat zij begrijpt uit klagers stellingen over de door verweerder uitgevoerde behandeling. Nergens in de brief koppelt zij evenwel enig oordeel aan de wijze waarop verweerder die behandeling heeft uitgevoerd. Aangezien het college ook overigens nergens in het dossier, of uit het ter zitting besprokene, aanknopingspunten vindt voor de stelling dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel II

5.5       Klager verwijt verweerder dat hij de afspraak over de facturering van een nieuwe kroon op element 26 ontkent. Verweerder heeft hierover aangevoerd dat er inderdaad is gesproken over een door klager gewenste nieuwe kroon op element 26 en de facturering daarvan, maar verweerder heeft, ook nog ter zitting, ontkent dat de door klager gestelde afspraak over de gespreide betaling is gemaakt.

5.6       Het college stelt vast dat nergens in het dossier enige onderbouwing voor de door klager gestelde afspraak te vinden is. Dit terwijl voor de door verweerder naar voren gebrachte omstandigheden steun is te vinden in het door verweerder gemaakte aantekeningen op klagers patiëntenkaart. Het college kan dan ook niet vaststellen dat de door de klager gestelde afspraak is gemaakt. Ook dit klachtonderdeel kan daarom niet slagen.

Klachtonderdeel III

5.7       Klager stelt dat de verweerder gemaakte brug pijnklachten bij klager heeft veroorzaakt onder de brug, in zijn nek en in zijn linkeroor. Verweerder heeft betwist dat zich terzake dit punt enig verwijtbaar handelen heeft voorgedaan.

5.8       Ook ten aanzien van dit punt geldt dat het college in de stukken en in het ter zitting besprokene geen onderbouwing vindt voor de stelling van klager dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klager heeft dit klachtonderdeel ook niet nader met stukken of met argumenten onderbouwd. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel IV   

5.9       Klager verwijt verweerder dat hij hem, hangende de behandeling, uit zijn praktijk heeft uitgeschreven. Verweerder stelt dat dit is gebeurd op verzoek van klager zelf.

5.10     Het college stelt op basis van het dossier vast dat verweerders assistente op 31 januari 2018 telefonisch contact met klager heeft opgenomen teneinde een vervolgafspraak te maken. Klager heeft daarbij aangegeven daarvan geen gebruik te willen maken. In de gespreksaantekeningen vermeldt verweerders assistente: ‘Hij maakte de indruk dat hij niet meer van onze diensten gebruik wilde maken. Dit had hij namelijk al eerder aangegeven.’ Hoewel hier niet zonder meer uit volgt dat klager expliciet heeft aangegeven dat hij uitgeschreven wilde worden, kan het college verweerder volgen in diens stelling dat klager dat hiermee wel impliciet heeft verzocht. Door aan te geven niet met verweerder in gesprek te willen gaan, maakt klager duidelijk geen basis meer te zien voor een verdere behandelrelatie. Dat klager daarop met de brief van 31 januari 2018 wordt medegedeeld dat hij per 1 april 2018 wordt uitgeschreven uit de praktijk acht het college dan ook zeer voorstelbaar. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel V

5.11     Klager verwijt verweerder dat hij bij de SGIM heeft aangegeven dat klager de Nederlandse taal niet goed beheerst en dingen verkeerd opvat. Verweerder heeft hierop aangegeven dat hij heeft bedoeld aan te geven dat er tussen hem en klager mogelijk een taalbarrière was maar dat hij niet de bedoeling heeft gehad klager te beledigen.

5.12     Uit de door partijen overgelegde stukken (waaronder de door klager geschreven brieven en overgelegde geluidsopnames) en uit de tussen klager en het secretariaat van het college gevoerde correspondentie, stelt het college vast dat klager gebrekkig Nederlands spreekt en schrijft. Dat er tussen verweerder en klager moeizame communicatie heeft plaatsgevonden wat mogelijk tot verwarring heeft geleid, acht het college dan ook zeer wel denkbaar. Dat verweerder door dit te melden bij de SGIM, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld kan het college dan ook niet onderschrijven. Verweerder heeft slechts melding gemaakt van deze feitelijke constatering. Dat hij dat op een wijze heeft gedaan waarmee hij klager onnodig zou hebben beledigd, is het college niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel VI

5.13     Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte heeft aangegeven dat klager agressief werd in verweerders praktijk. Verweerder heeft de onjuistheid van deze stelling betwist.

5.14     Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt het college voorop dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door het college, dat van die communicatie immers geen getuige is geweest. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt wel dat verweerder in het patiëntendossier van dit gestelde agressieve handelen melding heeft gemaakt. Voor het overige bevinden zich geen stukken in het dossier waaruit de waarheid of de onwaarheid van de stellingen kan worden afgeleid. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Ook dit klachtonderdeel dient daarom ongegrond te worden verklaard.

Klachtonderdeel VII

5.15     Klager verwijt verweerder in dit laatste klachtonderdeel dat hij oneerlijk is geweest bij de SGIM waardoor hem geen schadevergoeding is toegekend. Verweerder heeft hierover aangegeven deze klacht niet te kunnen plaatsen en aangegeven dat het verzoek om schadevergoeding door de SGIM gemotiveerd is afgewezen.

5.16     Klager heeft niet gespecificeerd op welke wijze verweerder oneerlijk is geweest. Ervan uitgaande dat klager doelt op de hiervoor bij de andere klachtonderdelen behandelde punten, heeft het college die reeds ongegrond verklaard zodat die niet met succes aan deze gestelde oneerlijkheid ten grondslag kunnen worden gelegd. Ook overigens is het college niets gebleken op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat verweerder oneerlijk is geweest bij de SGIM. Ook dit laatste klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

Conclusie

5.17     De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt ”.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van de ontvankelijkheid het beroep

4.1       Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager in het (aanvullend) beroepschrift voldoende duidelijk heeft aangegeven dat, en op welke gronden, hij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Klager wordt dan ook in zijn beroep ontvangen.

4.2       Voor zover klager zijn klacht in het (aanvullend) beroepschrift heeft aangevuld of gewijzigd kan klager daarin niet worden ontvangen. Aan het Centraal Tuchtcollege kunnen in beroep alleen oordelen over klachten worden voorgelegd die in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. De procedure in beroep strekt er immers toe het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

5.         Beoordeling van het beroep

5.1       Het door de klager ingestelde beroep strekt ertoe dat het Centraal Tuchtcollege de zaak in volle omvang beoordeelt en de klacht alsnog (in alle onderdelen) gegrond verklaart.

5.2       De tandarts heeft verweer in beroep gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

5.3       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg door klager geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

5.4       In beroep is het debat door partijen nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen schriftelijk standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2019 heeft het College - bij afwezigheid van klager ter terechtzitting - kennis genomen van de pleitnota die klager reeds voorafgaand aan de terechtzitting aan het Centraal Tuchtcollege had overgelegd. De tandarts heeft ter terechtzitting in beroep zijn standpunt nogmaals mondeling toegelicht.

5.5       Het beraad in raadkamer na de behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg.

5.6       In aanvulling daarop overweegt het Centraal Tuchtcollege ter zake van de uitschrijving van klager uit de tandartspraktijk (klachtonderdeel IV) dat het College, gelet de specifieke omstandigheden van het geval, de wijze waarop de tandarts de behandelrelatie met klager heeft beëindigd voldoende zorgvuldig acht. De tandarts heeft hierover ter terechtzitting in beroep verklaard dat in de loop van de behandelrelatie de communicatie met klager steeds slechter werd en meer emotioneel beladen. Bij de beëindiging van de behandelrelatie bij brief van 31 januari 2018 heeft de tandarts de uitschrijftermijn op twee maanden gesteld, omdat klager niet meer met de hem in gesprek wilde en hij dus niet kon verifiëren of klager inderdaad uitgeschreven wenste te worden. Ook wilde de tandarts klager voldoende tijd gunnen om een andere tandarts te vinden en hem ondertussen - indien nodig - onverminderd toegang bieden tot tandheelkundige zorg in zijn praktijk. Hoewel het beter was geweest om klager pas uit te schrijven na een uitdrukkelijk verzoek van klager daartoe, hetgeen de tandarts zelf ook inziet, acht het Centraal Tuchtcollege het handelen van de tandarts - in de onderhavige omstandigheden - niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7       Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

6.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep

Deze beslissing is gegeven door: R. Veldhuisen, voorzitter; B.J.M. Frederiks en H. de Hek, leden-juristen en M. Fokke en B. van Noordenne, leden-beroepsgenoten en

D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2020.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.