ECLI:NL:TGZRZWO:2019:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 192/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:51
Datum uitspraak: 11-03-2019
Datum publicatie: 11-03-2019
Zaaknummer(s): 192/2018
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts op de HAP. Klager en zijn echtgenote vroegen zich af of een wond op de wang van hun zoontje van drie niet beter door een plastisch chirurg kon worden behandeld. Het gesprek is geëscaleerd, waarbij verweerder onder meer te kennen gaf: “Het interesseert me geen ruk wie je vrienden zijn, ik ben hier de huisarts en bepaal wat er gebeurt.” Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 11 maart 2019 naar aanleiding van de op 2 juli 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r 

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift met de bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 15 februari 2019, waar verweerder is verschenen vergezeld door zijn raadsvrouw. Nadat een eerdere zitting op verzoek van klager was aangehouden, is hij zonder bericht niet ter zitting verschenen.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op Hemelvaartsdag 10 mei 2018 heeft het driejarig zoontje van klager (verder patiëntje te noemen) een snij-/scheurwond opgelopen aan zijn wang door een verwonding met een onkruidwieder. Klager en zijn echtgenote zijn met patiëntje naar de huisartsenpost gegaan. Verweerder heeft patiëntje op de huisartsenpost gezien. Er was een wijkende wond op de wang van patiëntje. Verweerder heeft op grond van zijn onderzoek besloten tot het hechten van de wond.

Verweerder heeft ter zitting gemeld dat hij geïrriteerd was omdat klager en zijn echtgenote zich afvroegen of de wond niet beter door een plastisch chirurg kon worden behandeld toen verweerder de wond wilde gaan hechten. Klager wilde zijn zoontje geruststellen door hem te zeggen dat een behandeling niet zou bloeden en geen of niet veel pijn zou doen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij het niet meer precies weet hoe hij hierop heeft gereageerd maar dat het kan zijn, zoals klager en zijn echtgenote stellen, dat hij heeft gezegd dat zij niet moesten liegen tegen hun kind.

Klager vroeg of er voor hechten een alternatief was (dat was er volgens verweerder niet), verzocht toen om de wond door een plastisch chirurg te laten hechten en liet verweerder weten dat hij vrienden had in het medische circuit. Verweerder heeft daarop gereageerd met “het maakt mij geen ruk uit wie je vrienden zijn, ik ben hier de huisarts en bepaal wat er gebeurt”. De moeder van patiëntje heeft vervolgens aangegeven dat zij niet meer door verweerder geholpen wilden worden. Verweerder kon zich hierin vinden en heeft het consult aan een collega overgedragen. Deze heeft geprobeerd de wond te plakken, de barst ging echter direct open bij het huilen van patiëntje. Bij een poging patiëntje daarna te verdoven stribbelde patiëntje veel tegen. Zij heeft patiëntje vervolgens doorverwezen naar de afdeling spoedeisende hulp. Patiëntje is daar met medicatie gekalmeerd en de wond is vervolgens door een chirurg behandeld met een hechtpleister.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij:

a.    zijn vrouw en hemzelf incorrect heeft bejegend;

b.    geen uitleg heeft gegeven over de te verrichten handelingen of alternatieven;

c.    op lichtvaardige wijze heeft besloten de meest traumatische behandeling voor patiënt toe te passen.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert - zakelijk weergegeven - aan dat het consult niet goed is verlopen, de communicatie met klager liep spaak. Hij betreurt het verloop van het consult en heeft daarvoor zijn excuses gemaakt naar klager en zijn gezin. Hij stelt zich ten aanzien van zijn handelen in dezen weloverwogen toetsbaar op en verzoekt het college om bij de beoordeling van zijn handelen rekening te houden met de in de procedure genoemde omstandigheden.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1  

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2   klachtonderdeel 3.c

Het college begint met het laatste klachtonderdeel, te weten dat verweerder op lichtvaardige wijze de meest traumatische behandeling heeft voorgesteld voor patiëntje. Dat is geenszins het geval. Hechten was de eerste keus en bood het meest perspectief op een fraai herstel. Een wond leent zich slechts voor plakken als de wondranden goed aanliggen en er weinig spanning op staat. Dat was hier niet het geval. Het lijmen is bij de volgende huisarts op de huisartsenpost dan ook niet gelukt en ook zij was toen voornemens te hechten. Dat het naderhand de chirurg is gelukt de wond te sluiten met een hechtpleister, doet hieraan niet af. Dit klachtonderdeel slaagt dus niet.

5.3    klachtonderdeel 3.b

Dan de klacht die betrekking heeft op het informed consent, het bespreken en toelichten van de alternatieven. De echtgenote van klager wijst er in haar brief nog op dat de allochtone achtergrond van haar en klager mogelijk een rol heeft gespeeld. Zeker nu klager niet ter zitting aanwezig was om dit punt toe te lichten, kan het college niet anders dan verweerder volgen in zijn betoog dat hij juist bij patiënten met een allochtone achtergrond (minstens de helft van zijn patiëntenpopulatie) gewend is uitgebreid informatie te geven omdat zij daar in het algemeen om vragen maar dat hij daar in dit geval niet aan toe is gekomen omdat het consult snel escaleerde. Dit klachtonderdeel slaagt dus evenmin.

5.4    klachtonderdeel 3.a

Wel slaagt het klachtonderdeel inzake de bejegening. Op zichzelf is de opvatting van verweerder dat het niet verstandig is tegen een kind te zeggen dat het niet zal bloeden en geen pijn zal doen als voorzienbaar is dat het risico daarop aanwezig is, alleszins verdedigbaar. Voor zover er echter aanleiding was om de ouders aan te spreken op hun pedagogische benadering van patiëntje, behoorde dat niet te gebeuren in de bewoording dat zij niet moesten liegen tegen hun kind. Dit onder meer omdat het verwarrend kan zijn voor een kind van drie als een arts dit tegen een ouder zegt. En al helemaal ongepast is de opmerking van verweerder dat het hem geen ruk kon schelen wie klagers vrienden zijn en dat hij als huisarts bepaalt wat er gebeurt.

5.5

Verweerder heeft weliswaar zijn excuses aangeboden in het verweerschrift en ter zitting gemeld dat hij klager een excuusbrief (die het college niet kent) heeft gestuurd met het aanbod erover in gesprek te gaan, maar een en ander pas nadat de tuchtklacht was ingediend. Dit, terwijl klager meteen had aangegeven dat hij als advocaat voor een dergelijke bejegening geschorst zou kunnen worden. Het had verweerder gesierd als hij eerder proactief had opgetreden door, al dan niet via de manager van de huisartsenpost, een gesprek aan te bieden en door zelf aantoonbaar op het ontsporen van dit consult te reflecteren. Het verzoek van verweerder om het te laten bij een gegrondverklaring zonder maatregel zou in dat geval een beter kans van slagen hebben gehad. Nu is een waarschuwing gepast en geboden. Dit is een neutrale constatering dat het niet goed is gedaan, zoals verweerder ook toegeeft, zonder dat er sprake is van een ernstige fout.

6.    DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gegeven door A.L. Smit, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, M.D. Klein Leugemors, R.O. Rischen en P.A.J. Buis, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2019 door A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. Indien het beroepschrift op of na 1 april 2019 wordt ontvangen, is voor de indiening daarvan een griffierecht van € 50,- verschuldigd. U ontvangt hierover bericht van het Centraal Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.