ECLI:NL:TGZRSGR:2019:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-145

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:8
Datum uitspraak: 08-01-2019
Datum publicatie: 08-01-2019
Zaaknummer(s): 2018-145
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Kennelijk ongegronde klacht tegen een tandarts. Het door de tandarts uitgevoerde beleid ten aanzien van een verticale breuk in een element, namelijk het verwijderen van het loszittende deel van de kies en een kanaalbehandeling starten in het resterende deel, was gerechtvaardigd. De lezingen lopen uiteen over het voor en na de behandeling al dan niet verstrekken van informatie. Dat de tandarts niet naar de reden voor uitschrijving heeft gevraagd levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Klacht afgewezen.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, tandarts,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: S. Dik werkzaam te Amsterdam.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 27 juni 2018,

- de e-mail d.d. 22 juli 2018 van klaagster met als bijlage haar patiënt dossier,

- het verweerschrift met bijlagen,

- de e-mail d.d. 19 augustus 2018 van klaagster met bijlagen,

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 12 september 2018.

1.2       Het College heeft de klacht op 13 november 2018 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1              Klaagster was patiënte in de tandartsenpraktijk B. Verweerder is

praktijkhouder van deze praktijk, daarnaast is nog één tandarts werkzaam in de praktijk.

2.2              Klaagster is op 8 november 2017, 20 december 2017, 31 januari 2018 en 5 maart

2018 op consult geweest. Alleen het consult van 5 maart 2018 is door verweerder uitgevoerd.

2.3              Op 8 november 2017 maakte klaagster melding van ‘koude gevoeligheid’. Op 20

december 2017 en 31 januari 2018 kwam zij op incidenteel consult vanwege pijn aan element 26. Tijdens dit laatste consult werd besloten een kroon te vervaardigen t.b.v. het voorkomen van verdere breuk (breukpreventie). De afspraak daarvoor werd op 21 februari 2018 gepland bij verweerder. Op deze afspraak verscheen klaagster een uur te laat zodat op dat moment geen behandeling kon plaatsvinden.

2.4              Op 5 maart 2018 constateerde verweerder een verticale breuk in element 26. Hij

verwijderde het buccale deel van de kies en heeft een endostart gedaan in de palatinale radix.

2.5              Op 10 maart 2018 heeft klaagster tijdens de dienst een andere tandarts bezocht, die

een soortgelijke endodontische behandeling als verweerder heeft uitgevoerd.

2.6              Op 14 maart 2018 heeft klaagster de praktijk van verweerder laten weten dat zij zou

overstappen naar een andere tandarts.

3.           De klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij niet zorgvuldig werkt en niet in het belang van de zorg voor de patiënt. De afspraken zijn altijd gehaast en zeer kort, er is geen rustig overleg voor de behandeling en na de behandeling wordt de patiënt zonder belangrijke informatie heengezonden. Het wachten op een behandeling die urgent is, kan soms weken duren.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Voor zover de klacht de behandeling van klaagster door verweerder betreft oordeelt het College als volgt. Verweerder heeft klaagster alleen op 5 maart 2018 behandeld.

Op dat moment zat er een verticale breuk in element 26. De door verweerder op dat moment uitgevoerde behandeling, namelijk het verwijderen van het loszittende deel van de kies en een kanaalbehandeling starten in het resterende deel, was gerechtvaardigd.

Op 31 januari 2018 is door een collega van verweerder een behandeling voorgesteld om een verdere breuk in element 26 te voorkomen. De afspraak voor deze behandeling is gepland op 21 februari 2018. Gelet op de milde klachten bij klaagster is dit een reële termijn. Klaagster is zonder bericht ruim een uur te laat op deze afspraak verschenen. Dat verweerder op dat moment niet meer begonnen is aan (een deel van) de behandeling, maar pas op 5 maart 2018, kan hem niet worden verweten.

5.2       Voor wat betreft het voor en na de behandeling al dan niet verstrekken van informatie, alsmede het gehaast werken heeft klaagster kunnen lezen dat verweerder een ander standpunt heeft. Nu alleen klager en verweerder aan die gesprekken hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe dit precies is verlopen.

Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en van verweerder evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.

5.3       Ten slotte werpt klaagster op dat verweerder niet naar de reden voor uitschrijving heeft gevraagd. Het College overweegt dat het klaagster vrij stond om over te stappen naar een andere tandarts; het niet vragen naar de reden hiervoor levert geen tuchtrechtelijk verwijt op.

5.4       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 8 januari 2019 door  Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,

C.H. van Breevoort-de Bruin, lid-jurist, H.C. van Renswoude, M.M.L.F. Smulders,

H.W. Luk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.