ECLI:NL:TGZRSGR:2019:7 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-086b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:7
Datum uitspraak: 08-01-2019
Datum publicatie: 08-01-2019
Zaaknummer(s): 2018-086b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ongegronde klacht tegen een tandarts. De tandarts was bevoegd en bekwaam om de uitgevoerde endodontische behandeling te verrichten, dit geldt ook voor de daarna verrichtte handelingen aan de frameprothese, zodat deze weer optimaal passend zou zijn. Het is niet ongebruikelijk dat een frameprothese niet meer goed aansluit nadat is gewerkt aan de elementen waaraan deze is bevestigd. In het geval van klager is het niet gelukt om de frame aan te passen aan de nieuwe situatie. Niet is gebleken dat de tandarts hierbij de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden. Klacht afgewezen.  

Datum uitspraak: 8 januari 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: C,

tegen:

D , tandarts,

werkzaam te E,

verweerder.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 17 april 2018,

- het verweerschrift met bijlagen.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 13 november 2018. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

1.4       De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende, klacht(en) zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend is onder het dossiernummer 2018-086a.

2.         De feiten

2.1       Klager is patiënt in de tandartsenpraktijk F te E waar verweerder werkzaam is. Klager draagt een frameprothese in de onderkaak met als pijlerelementen de 43 en 33.

2.2       Op 15 augustus 2017 werden bij een periodiek preventief onderzoek door een collega van verweerder twee diepe caviteiten geconstateerd in de elementen 43 en 33 met endodontische problematiek aan 43.

2.3       Op 7 september 2017 is door verweerder de endodontische behandeling in element 43 gestart, welke op 14 september 2017 is afgerond. In dezelfde zitting is element 43 middels een composietrestauratie opgebouwd. Op 21 september 2017 is door middel van een composietrestauratie element 33 gerestaureerd. Omdat de frameprothese na deze behandelingen niet meer optimaal paste, is getracht de pasvorm te herstellen. Ook is hiertoe element 33 gepolijst. Op 11 oktober 2017 is een rebasing uitgevoerd en op 13, 23 en 26 oktober is in verband met drukplekken  de frameprothese ingeslepen.

2.4       Op 23 januari 2018 is een second opinion door een collega in de praktijk uitgevoerd. De diagnose was dat het framemetaal niet aansloot op de bestaande situatie, zowel ter plaatse van de ankers ten gevolge van de noodzakelijke restauraties als ter plaatse van de kaakwal. Klager werd geadviseerd een nieuwe frameprothese te laten vervaardigen.  

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat door de behandeling op 14 september 2017 de onderprothese zodanig is beschadigd dat normaal gebruik niet meer mogelijk is. Aan de onderprothese is geschuurd en geslepen om deze passend te maken. Dit heeft echter geleid tot een onderprothese die niet meer te dragen is. Het dragen heeft tot veel pijn geleid en zelfs tot blaren in de mond. Klager verwacht wordt dat er zonder kosten een nieuwe onderprothese wordt gemaakt. 

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Beoordeeld dient te worden of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager geachte klacht- waardig handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. In het tuchtrecht is de persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt.

5.2       Klager verwijt verweerder dat door zijn handelen zijn frameprothese niet meer paste, waardoor hij pijn heeft geleden en waardoor hij een nieuwe frameprothese dient aan te schaffen. De vraag die het College moet beantwoorden is of verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend. Verweerder was bevoegd en bekwaam om de uitgevoerde endodontische behandeling te verrichten. Dit geldt ook voor de daarna verrichtte handelingen aan de frameprothese (het slijpen en buigen), zodat deze weer optimaal passend zou zijn. Het is niet ongebruikelijk dat een frameprothese niet meer goed aansluit nadat is gewerkt aan de elementen waaraan deze is bevestigd. Een in de praktijk gangbare werkwijze is vervolgens dat de tandarts probeert het bestaande frame aan te passen aan de nieuwe situatie. In veel gevallen zal dit lukken, echter niet in alle gevallen. In het geval van klager is dit (helaas) niet gelukt. Niet is gebleken dat verweerder hierbij de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden.

5.3       De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door Y.J Wijnnobel-van Erp, voorzitter, C.H. van Breevoort-de Bruijn, lid-jurist, H.C. van Renswoude, M.M.L.F. Smulders, H.W. Luk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2019.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd , wie de

aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.