ECLI:NL:TGZRSGR:2019:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-226

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:25
Datum uitspraak: 21-01-2019
Datum publicatie: 21-01-2019
Zaaknummer(s): 2018-226
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De lezingen over de gevoerde gesprekken over de MRI-scan voor klager lopen uiteen. Onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het aan de gz-psycholoog te wijten is dat de huisarts of de medische dienst geen aanvraag voor een MRI-scan hebben gedaan. Klacht afgewezen.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

verblijvende te B,

klager,

tegen:

C, gz-psycholoog,

werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, werkzaam te Amsterdam.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 13 september 2018;

- het verweerschrift met bijlage.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       Het College heeft de klacht op 10 december 2018 in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1       Klager verblijft in D. Op 7 september 2018 verbleef hij op de afdeling E. Verweerster is Hoofd Behandeling en Bedrijfsvoering (hierna: HBB) van deze afdeling.

3.           De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij hem op 7 september 2018 een

MRI-scan van zijn enkel heeft geweigerd en/of verhindert dat medewerkers van de medische dienst een MRI-scan voor hem aanvragen, terwijl hij erge pijn heeft aan zijn enkel. Daarmee wordt klager zorg ontnomen.

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Verweerster is als HBB bij klager betrokken geweest. Volgens klager heeft zij tegen hem gezegd dat hij niet in aanmerking komt voor een MRI-scan vanwege de daaraan verbonden kosten. Hij vermoedt dat hij om die reden ook niets meer van de arts of de medische dienst heeft gehoord, die hij heeft bezocht kort na de voetbalwedstrijd waarbij zijn enkel is bezeerd.

Verweerster heeft de stellingen van klager gemotiveerd betwist. Zij heeft ter onderbouwing een overzicht van verslagen van in de periode van 16 juli 2018 tot en met 20 september 2018 met klager gevoerde gesprekken overgelegd. Verder heeft zij aangevoerd dat het in haar hoedanigheid van HBB of GZ-psycholoog niet aan haar is om te oordelen of zich uit te spreken over lichamelijke klachten. Volgens verweerster heeft klager nooit klachten over zijn enkel aan haar voorgelegd en als hij dat wel had gedaan, zou zij hem hebben verwezen naar de medische dienst.

Uit het voorgaande volgt dat de lezingen van klager en verweerster over de inhoud van de gevoerde gesprekken uiteenlopen. Het College overweegt dat er daarmee onvoldoende aanwijzingen zijn voor de juistheid van het door klager gestelde. Dat brengt mee dat het College niet kan vaststellen dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Verder neemt het College in aanmerking dat klager kennelijk, na zijn eerste bezoek aan de huisarts, niet nogmaals op het spreekuur van de huisarts is geweest om de klachten aan zijn enkel te bespreken. Klager heeft hierover gezegd dat de huisarts dacht dat de enkel gekneusd was of dat er een scheurtje in een spier zat. Dit geeft geen aanleiding om nadere actie van de arts of de medische dienst te verwachten. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het aan verweerster te wijten is dat de huisarts of de medische dienst geen aanvraag voor een MRI-scan hebben gedaan.

Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster is dan ook geen sprake.

5.2       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven op 21 januari 2019 door  N.B. Verkleij, voorzitter, E.S.J. Roorda en N.A.M. Perquin, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door E.C. Zandman, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur Gezondheidszorg en Jeugd, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.