ECLI:NL:TGZREIN:2019:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1895

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:2
Datum uitspraak: 16-01-2019
Datum publicatie: 16-01-2019
Zaaknummer(s): 1895
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Man van 24 wordt eenmalig door huisarts gezien wegens klachten op de borst en overlijdt twee dagen later. Klachten van nabestaanden ongegrond. Niet gebleken dat patiënt niet serieus is genomen, bejegeningsklachten niet aannemelijk gemaakt. Op grond van het door verweerster verrichte onderzoek had zij onvoldoende aanwijzingen voor doorverwijzing naar ziekenhuis

Uitspraak: 16 januari 2019

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 23 april 2018 bij het tuchtcollege Groningen ingekomen klacht, die vervolgens is doorgeleid naar het tuchtcollege Eindhoven en daar op 12 juni 2018 is ontvangen, van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde: [C] te [B]

tegen:

[D]

huisarts

werkzaam te [E]

verweerster

gemachtigde: mw. mr. N.M.H. Hoekstra te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          de machtiging van klaagster ingekomen op 10 juli 2018

-          het aanvullend verweerschrift van 20 augustus 2018 met bijlage

-          de pleitnota die de gemachtigde van verweerster op de zitting van 21 november 2018 heeft overgelegd.

Na ontvangst van het aanvullend verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 21 november 2018 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Patiënt, de echtgenoot van klaagster, heeft zich op vrijdag 14 april 2017 gemeld bij het gezondheidscentrum waar verweerster als huisarts werkzaam is. Patiënt was toen 24 jaar oud. Hij werd om 16.10 uur door haar gezien. Hij had pijnklachten gehad op de borst en klaagde over benauwdheid. Verweerster heeft de klachten van patiënt uitgevraagd en lichamelijk onderzoek verricht; zo is onder andere zijn bloeddruk gemeten en de assistente heeft een elektrocardiogram (ECG, hartfilmpje) gemaakt. Patiënt heeft de praktijk na 17.00 uur verlaten. Op zondag 16 april 2017 is hij overleden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat:

1. zij haar echtgenoot niet serieus genomen heeft en zijn klachten weggeschreven heeft als symptomen van stress;

2. het zorgcentrum niet goed geluisterd heeft naar de informatie dat er vaker hartklachten voorkomen in de familie en geen doorverwijzing gegeven heeft voor het ziekenhuis;

3. de assistente van verweerster klaagster, haar echtgenoot en zijn moeder (gemachtigde van klaagster) heeft uitgelachen na hun vermelding dat er vaker hartklachten in de familie voorkwamen. Ook merkten zij dat het personeel afgeleid was;

4. klaagster en de moeder van haar echtgenoot niet bij het onderzoek in het gezondheidscentrum aanwezig mochten zijn.

Ter zitting heeft de gemachtigde van klaagster voor wat betreft klachtonderdeel 3 nog aangevoerd dat verweerster hen niet serieus heeft genomen. Toen verweerster werd uitgelegd waar patiënt last van had, begon ze te lachen. Ook nam ze een telefoontje aan tijdens het consult. Voor wat betreft klachtonderdeel 4 merkt de gemachtigde van klaagster op dat zij voor een deel aanwezig waren bij het onderzoek maar dat zij op een gegeven moment weg moesten.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster betuigt haar medeleven aan klaagster en de gemachtigde van klaagster vanwege het overlijden van patiënt. Met betrekking tot de klacht is verweerster van mening dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Ten aanzien van de klachtonderdelen voert zij meer in het bijzonder het volgende aan.

Ad 1 en 2.

Patiënt stond niet ingeschreven als patiënt bij de huisartsenpraktijk maar verbleef in de buurt. Bij binnenkomst in de spreekkamer zag verweerster een jonge man met een normaal postuur. Hij vertelde dat hij pijn gehad had op zijn borst; een drukkend gevoel dat trok in de linkerarm. Zijn klachten hadden ongeveer een uur aangehouden en waren ten tijde van het consult over. Hij was benauwd geweest en daardoor ook duizelig maar had geen neiging tot flauwvallen gehad. De klachten waren niet inspanningsgebonden. Volgens  patiënt was er geen aanleiding geweest voor zijn klachten. Hij vertelde dat hij al een keer eerder soortgelijke klachten gehad had en destijds een arts in Groningen, zijn woonplaats, geconsulteerd had. Verder was zijn voorgeschiedenis blanco. Hij gebruikte geen medicatie en rookte niet. De moeder van patiënt vertelde dat haar zoon veel stress ervaarde sinds het overlijden van zijn vader, die in het verleden ook hartklachten heeft gehad en vijf jaar geleden is overleden.

Tijdens het lichamelijk onderzoek zag verweerster een rustige man die niet bleek was en niet transpireerde. Op dat moment was er geen sprake van benauwdheid of hoesten. De ademhaling was rustig evenals de hartslag, zonder souffles. De bloeddrukmeting liet een bloeddruk van 197/94 zien. De pols was regelmatig, 67 per minuut. Er was sprake van drukpijn op de ribben links. Vervolgens is er door de assistente een ECG gemaakt die door verweerster als normaal beoordeeld werd.

Na de anamnese en het lichamelijke onderzoek vond er een explorerend gesprek plaats over de aard van de spanningsklachten. Ook heeft verweerster patiënt geadviseerd om de bloeddruk te laten vervolgen bij de eigen huisarts vanwege het voorkomen van hart- en vaatziekten in de familie en de hoogte van de bloeddruk gezien zijn jonge leeftijd.

Tijdens het consult heeft verweerster beoordeeld wat de oorzaak van de klachten zou kunnen zijn. Als eerste dacht zij aan cardiale problematiek om uit te sluiten. Gelet op het epidemiologisch geringe voorkomen van een acuut coronair syndroom op jonge leeftijd, het afwezig zijn van symptomen op het moment van onderzoek, een ECG dat geen afwijkingen liet zien en de opwekbare pijnklachten op de borst, overwoog verweerster dat een acuut coronair syndroom onwaarschijnlijk zou zijn. Zij heeft de symptomen niet gelijk weggeschreven als stress en heeft geluisterd naar de informatie dat er vaker hartklachten in de familie voorkwamen.

Ad 3.

Verweerster betreurt het dat klaagster destijds heeft ervaren dat de assistenten haar, haar echtgenoot en haar schoonmoeder niet serieus namen, hen uitlachten na hun vermelding dat er vaker hartklachten in de familie voorkwamen en dat zij afgeleid waren. Nu verweerster niet bij het contact tussen de assistenten en klaagster aanwezig geweest is, kan zij niet inhoudelijk op dit verwijt reageren. Wel wil verweerster kwijt dat zij de assistenten niet anders kent dan correct en professioneel in hun handelen. Wat betreft haar eigen handelen, kan zij zich niet meer herinneren of zij tijdens het consult een telefoontje heeft aangenomen. Zij was ten tijde van het consult wel de enige huisarts op de praktijk, dus het is mogelijk dat zij tijdens het consult een telefoontje heeft moeten aannemen. Verweerster heeft klaagster, haar echtgenoot en haar schoonmoeder serieus genomen.

Ad 4.

Verweerster geeft aan dat zij zich herinnert dat klaagster en haar schoonmoeder tijdens het begin van het consult in de spreekkamer aanwezig zijn geweest. Omdat zij patiënt ook de gelegenheid wilde geven buiten de aanwezigheid van derden met haar te praten, heeft verweerster op enig moment klaagster en haar schoonmoeder verzocht in de wachtruimte plaats te nemen. Hiertegen heeft niemand bezwaar gemaakt.

Ter zitting heeft verweerster nog aangevoerd dat zij een vangnet-advies gegeven heeft over de hoge bloeddruk en om wat aan de stress te doen. Zij heeft niet echt een vangnet gegeven voor de hartklachten omdat zij die niet meer als (werk)diagnose had. Had zij dat wel gehad dan was de patiënt niet naar huis gegaan maar naar een ziekenhuis.

5. De overwegingen van het college

Het college heeft er begrip voor dat het overlijden van patiënt zeer aangrijpend is geweest. Toch zal ook in dat geval, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, moeten worden beoordeeld of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij moet vooropgesteld worden dat het zeer impactvolle feit dat patiënt is overleden, niet zonder meer kan meebrengen c.q. meebrengt dat verweerster van haar handelen een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Met inachtneming van de hiervoor genoemde maatstaf overweegt het college ten aanzien van de klachtonderdelen als volgt.

Ad 1 en 2.

Gelet op hetgeen namens klaagster is aangevoerd bestaat er naar het oordeel van het college geen grond voor het standpunt van klaagster dat patiënt niet serieus is genomen door verweerster en dat zij zijn klachten weggeschreven heeft als stress. Zij heeft hem onderzocht, zowel op het somatisch als het psychische terrein. Zo is niet betwist dat klachten uitgevraagd zijn, dat patiënt lichamelijk onderzocht is en dat er een ECG is gemaakt, dat als normaal is beoordeeld. Niet is gebleken dat verweerster niet heeft geluisterd naar hetgeen door patiënt, zijn echtgenote en moeder is aangedragen. De vermelding van het in de familie voorkomen van hart- en vaatziekten brengt niet op zichzelf mee dat verwijzing naar een ziekenhuis had moeten plaatsvinden. Het gaat om een afweging van alle bevindingen in onderlinge samenhang bezien. Naar het oordeel van het college heeft verweerster op het moment van het onderzoek tot de beoordeling kunnen komen dat er onvoldoende aanwijzingen waren om patiënt door te verwijzen naar een ziekenhuis en heeft verweerster de zorgvuldigheid, die van een redelijk bekwaam arts verwacht mag worden, in acht genomen. Deze klachtonderdelen zijn om die reden ongegrond.

Ad 3.

Verweerster kan niet tuchtrechtelijk ter verantwoording worden geroepen voor hoe de assistente(n) klaagster, haar echtgenoot en schoonmoeder heeft c.q. hebben bejegend. Voor zover klaagster op zitting de klacht nader heeft gepreciseerd dat ook verweerster hen niet serieus genomen heeft en gelachen heeft toen verteld werd welke klachten patiënt had, overweegt het college als volgt. De beoordeling van een dergelijk verwijt laat zich moeilijk op juistheid beoordelen, daar het college geen getuige is geweest van de communicatie tussen klaagster en verweerster. Nu verweerster ontkent gelachen te hebben om de gegeven informatie, acht het college hetgeen klaagster naar voren heeft gebracht onvoldoende aannemelijk gemaakt. Datzelfde geldt voor zover is gesteld dat verweerster tijdens het consult een telefoontje heeft aangenomen. Echter, zelfs indien wel vast zou staan dat verweerster dit heeft gedaan, brengt dit zonder bijkomende feiten en omstandigheden, die zijn gesteld noch gebleken, niet mee dat verweerster daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ad 4.

Zoals ook door klaagster ter zitting bevestigd is, zijn zij en de moeder van patiënt bij een deel van het consult aanwezig geweest en hebben zij geen bezwaar gemaakt toen hen gevraagd werd de behandelruimte te verlaten. Reeds om die reden is ook dit klachtonderdeel ongegrond. Het mist immers feitelijke grondslag.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door E.C.M. de Klerk als voorzitter, I. Boekhorst als lid-jurist,

C.L.S.M. Stuurman, E.J.C.M. van Oosterhout en J.H.J. Klaver als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

16 januari 2019 in aanwezigheid van de secretaris.