ECLI:NL:TGZREIN:2019:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1804

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:1
Datum uitspraak: 16-01-2019
Datum publicatie: 16-01-2019
Zaaknummer(s): 1804
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Nadat in 2013 diagnose maculadegeneratie is gesteld door collega van verweerder, oogarts, heeft klager 15 Lucentis injecties gekregen en werd telkens na drie injecties een scan gemaakt. Klacht over onjuiste diagnose tegen verweerder ontvankelijk, nu hij 9 van de 15 injecties heeft gegeven en de laatste scan van maart 2015 heeft gemaakt en beoordeeld. Bij uitblijven verbetering had het meetmoment van maart 2015 aanleiding moeten geven tot heroverweging van de eerder gestelde diagnose, te meer nu in 2014 de Richtlijn Leeftijdgebonden Maculadegeneratie van kracht is geworden. Waarschuwing.

Uitspraak: 16 januari 2019

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 9 januari 2018 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

oogarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde: mr. C. Velink

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift met bijlagen alsmede de aanvulling daarop

-          het verweerschrift

-          medische informatie ontvangen van verweerder op 23 april 2018

-          de brief d.d. 18 juni 2018 met bijlagen ontvangen van verweerder

-          het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek

-          de brief d.d. 14 september 2018 met bijlagen ontvangen van klager 

-          de brief d.d. 5 november 2018 met bijlagen, waaronder 5 cd-roms ontvangen van verweerder

-          de pleitnota van de gemachtigde van verweerder.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

De klacht is ter openbare zitting van 21 november 2018 behandeld. Partijen waren aanwezig, klager met zijn partner, verweerder met zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager heeft zich in 2013 in verband met de klacht van wazig zien met het linkeroog gemeld bij de oogkliniek waaraan verweerder als directeur en oogarts is verbonden. Na onderzoeken, waaronder een zogenaamde OCT-scan op 17 juni 2013, werd door een collega van verweerder naast staar ook de diagnose maculadegeneratie gesteld.

Hierop is klager behandeld met Lucentis injecties. Telkens na een serie van drie injecties, één per maand, werd een nieuwe OCT-scan gemaakt, te weten op 9 oktober 2013, 3 februari 2014, 14 juli 2014, 10 november 2014 en 12 maart 2015.

Bij het maken van de laatste scan van 12 maart 2015 had klager 15 injecties gehad. Op basis van de scan werd afgesproken dat nogmaals drie injecties zouden volgen.

Klager is in de behandelperiode door vier verschillende oogartsen binnen de kliniek gezien en behandeld, onder wie verweerder. Verweerder heeft 9 van de 15 injecties gegeven. Verweerder heeft alleen de laatste scan van 12 maart 2015 gemaakt c.q. beoordeeld en is bij het maken c.q. beoordelen van de eerdere scans niet betrokken geweest.

Omdat het maken van afspraken voor de nieuwe injecties problematisch verliep, heeft klager besloten een andere oogarts te raadplegen. Deze oogarts kwam na het maken van een scan en een foto-serie (fluoresceïne-angiografie, FAG) tot de conclusie dat geen sprake was van maculadegeneratie, maar van macula pucker. Deze aandoening is vervolgens samen met de staar operatief met succes behandeld.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij een verkeerde diagnose heeft gesteld.

Ter toelichting op de klacht heeft klager onder meer gesteld dat er zes maal een verkeerde diagnose is gesteld, namelijk telkens weer na een nieuwe scan. De nieuwe oogarts zei dat ze geen 15 injecties zou hebben gegeven.

Klager heeft medio 2015 een gesprek gehad met verweerder. Daarbij heeft hij erop aangedrongen dat de gedeclareerde kosten voor de behandelingen bij de kliniek zouden worden terugbetaald aan de verzekeraar en de nog niet gedeclareerde behandelingen ook niet zouden worden gedeclareerd. Dat heeft verweerder geweigerd. Klager heeft zijn klacht, voor zover die betrekking had op de gedeclareerde behandelingen, niet gehandhaafd nadat het college hem erop heeft gewezen niet bevoegd te zijn daarover een oordeel te geven.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betwist tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Hij heeft in dat kader onder meer het navolgende aangevoerd.

Bij het behandeltraject is een team van vier zeer ervaren medische retina oogartsen betrokken geweest, die een en ander op elkaar afgestemd hebben. Klager gaf een positief effect aan van de behandelingen. Anatomisch was er geen verbetering. Klager gaf bij het consult op

12 maart 2015 bij verweerder aan de krant met links nog zonder bril te kunnen lezen. De retina scan was afwijkend en vervolg-prikken zijn afgesproken. Het is niet ongebruikelijk dat patiënten gedurende 5 tot 10 jaar worden behandeld met wel 40 tot 50 prikken.

Het is niet ongebruikelijk dat een macula-probleem na een (langdurig) priktraject uiteindelijk “rijp is om te opereren”. Verweerder heeft geen reden om aan te nemen dat er een verkeerde diagnose zou zijn gesteld. Onderzoeken en behandelingen zijn in teamverband uitgevoerd met de kennis van zaken in de betreffende tijdsperiode.

Ter zitting van het college is namens verweerder nog een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid van klager, omdat verweerder niet betrokken is geweest bij het stellen van de diagnose en evenmin hoofdbehandelaar van klager is geweest. Verweerder heeft vertrouwd en ook mogen vertrouwen op de door zijn collega gestelde diagnose. Voorts is aangevoerd dat de Richtlijn Leeftijdgebonden Maculadegeneratie dateert van 2014 en bij aanvang van de behandeling dus nog niet bestond. Met de wetenschap van achteraf was het maken van een FAG of ICG-fotoserie wellicht aangewezen geweest en had de diagnose bijgesteld kunnen worden, maar op het moment van behandeling leken de injecties het beoogde effect te hebben en was er geen reden te twijfelen aan de gestelde diagnose.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat verweerder slechts tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden gehouden voor eigen, persoonlijk handelen of nalaten en niet voor handelen of nalaten van een of meerdere van zijn collega’s. Gelet op het feit dat verweerder 9 van de 15 injecties aan klager heeft gegeven en voorts de scan van 12 maart 2015 heeft gemaakt c.q. beoordeeld, acht het college klager ontvankelijk in zijn klacht jegens verweerder.

Ter toetsing staat vervolgens of verweerder bij zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Vaststaat dat in 2013 de diagnose maculadegeneratie is gesteld door een collega van verweerder. Hiervan is verweerder geen verwijt te maken. In zoverre is de klacht dan ook ongegrond.

Klager heeft er evenwel op gewezen dat nadien nog vijf maal een OCT-scan is gemaakt op grond waarvan telkens tot nieuwe injecties is besloten. Klager ziet dit als telkens een nieuwe diagnose. Ter beoordeling ligt dan ook voor het laatste meetmoment met OCT-scan van

12 maart 2015, welk onderzoek door verweerder is uitgevoerd c.q. welke scan door verweerder is beoordeeld en waarna is besloten tot het geven van drie nieuwe injecties. Weliswaar wordt na een scan niet telkens opnieuw een diagnose gesteld, maar zo’n meetmoment kan wel aanleiding zijn tot heroverweging van de eerder gestelde diagnose. Voor heroverweging is  te meer aanleiding als er al gedurende langere tijd geen noemenswaardige verbetering is opgetreden ondanks behandeling. Naar het college begrijpt, beoogt klager dit onder meer met zijn klacht te zeggen. In dit kader overweegt het college vooreerst dat verweerder voor zijn eigen handelen verantwoordelijkheid draagt. Voor zover hij zich erop beroept dat hij heeft vertrouwd en mogen vertrouwen op de door zijn collega gestelde diagnose, heeft verweerder hier onvoldoende oog voor. Het college is van oordeel dat bij het consult van 12 maart 2015 voldoende aanwijzing bestond om de diagnose te heroverwegen. Er was, ook na 15 injecties, nog steeds sprake van persisterend vocht in het netvlies, terwijl inmiddels ook de Richtlijn Leeftijdgebonden Maculadegeneratie uit 2014 van kracht was geworden. Dit alles had voor verweerder aanleiding moeten zijn om de vraag te stellen of het wel zinvol was om ongewijzigd voort te gaan op het eerder ingeslagen traject en in ieder geval te overwegen om een FAG of ICG te maken. Nu dat niet is gebeurd acht het college de klacht in zoverre gegrond.

Het college is van oordeel dat als maatregel een waarschuwing passend en geboden is. Daarbij tekent het college aan dat dit een zakelijke terechtwijzing is, die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, als hiervoor overwogen;

-          legt op de maatregel van een waarschuwing;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door I. Boekhorst als voorzitter, E.C.M. de Klerk als lid-jurist,

C.L.S.M. Stuurman, E.J.G.M. van Oosterhout en J.H.J. Klaver als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2019 in aanwezigheid van de secretaris.