ECLI:NL:TGZCTG:2019:8 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.547

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:8
Datum uitspraak: 15-01-2019
Datum publicatie: 15-01-2019
Zaaknummer(s): c2017.547
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog. Klaagster beschuldigt verweerder o.m. van dood door schuld, belaging, mishandeling, bedreiging, intimidatie, aanranding en dat haar als hulpbehoevende medische zorg wordt onthouden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht, nu niet is gebleken dat de mentor van klaagster haar klacht steunt kan klaagster niet als klachtgerechtigd worden aangemerkt en artikel 453 lid 1 BW. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep nu het beroepschrift niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet en klaagster dit verzuim niet binnen de haar daartoe gestelde termijn hersteld heeft. Ten overvloede overweegt het Centraal Tuchtcollege dat het Regionaal Tuchtcollege klaagster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat niet is gebleken dat de mentor van klaagster haar klacht steunt.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.547 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

E., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerster, aangeklaagde in eerste aanleg, bijgestaan door mr. S.J.W. Schreurs.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 24 oktober 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen E. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 december 2017, onder nummer 282/2017, heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift ingediend. Nadien zijn van klaagster verscheidene e‑mailberichten binnengekomen. Te weten op: 19 (tweemaal), 20 (tweemaal) en 22 januari, op

4 (tweemaal), 5, 6, 7, 15, 16, 17, 18, 23, 25, 30 (viermaal) april, op 1, 3, 4, 17 (driemaal), 18, 19 (tweemaal), 23, 24 (tweemaal) mei, op 22 juni, 16 juli, 25 september (driemaal,

15 oktober (tweemaal), 27 (viermaal) en 28 (driemaal) november.

De klacht is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2017.546 (A./C.), C2017.551 (A./F.), C2017.549 (A./G.) en C2017.550 (A./H.) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 november 2018, waar, met berichtgeving, zowel klaagster als de gz-psycholoog en haar gemachtigde niet zijn verschenen. Bij brief van 4 december 2018 heeft klaagster een verzoek gedaan tot wraking van het College (K.E. Mollema, B.J.M. Frederiks, T.W.H.E. Schmitz, E.D. Berkvens en

M.A.J. Hagenaars).  Bij beslissing van 18 december 2018 heeft de wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege (voor zover hier relevant) het verzoek tot wraking afgewezen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Klaagster heeft in de afgelopen jaren vele klachten ingediend bij het college. In een van die andere klachten heeft klaagster op 11 oktober 2017 aan het college de beschikking van de Rechtbank I. gestuurd waarin mevrouw J. wonende te K. is benoemd als mentor ten behoeve van klaagster. Volgens de rechtbank was het namelijk voldoende aannemelijk geworden dat klaagster als gevolg van haar geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt ten volle haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf waar te nemen.

Op grond van artikel 453 lid 1 BW is de betrokkene tijdens het mentorschap onbevoegd rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende haar verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding.

De onderhavige klacht van klaagster ziet op aangelegenheden als bedoeld in

artikel 453 lid 1 BW. Nu het college niet is gebleken dat de mentor van klaagster haar klacht steunt kan klaagster niet als klachtgerechtigd worden aangemerkt.

Bij deze stand van zaken dient klaagster dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht.

3.         De ontvankelijkheid van het beroep

3.1       Het beroepschrift bevat niet, althans niet voldoende duidelijk omschreven, de gronden van het beroep zoals vereist ingevolge artikel 73 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) in samenhang met artikel 19 lid 1 onder c van het Tuchtrechtbesluit BIG. Aan klaagster is bij brief van 30 januari 2018 de gelegenheid geboden de gronden van het beroep schriftelijk aan te vullen. Klaagster is in de laatstbedoelde brief meegedeeld dat de aanvullende gronden uiterlijk op 27 februari 2018 door het Centraal Tuchtcollege moeten zijn ontvangen, welke termijn op verzoek van klaagster is verlengd tot 27 maart 2018. Klaagster heeft de aanvullende gronden niet binnen de gestelde termijn ingediend.

            3.2       Nu de gronden van het beroep niet binnen de gestelde termijn zijn aangevuld moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen en dat klaagster op grond van het bepaalde in artikel 74 lid 1 Wet BIG niet in het beroep kan worden ontvangen.

            3.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt ten overvloede dat klaagster in eerste aanleg door het Regionaal Tuchtcollege op onjuiste gronden niet-ontvankelijk is verklaard omdat zij zonder toestemming van haar mentor haar klacht heeft ingediend. Het Centraal Tuchtcollege stelt daartoe het volgende voorop. In artikel 65 lid 1 onder a Wet BIG is bepaald dat een tuchtklacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Bij een rechtstreeks belanghebbende dient uiteraard in de eerste plaats te worden gedacht aan de patiënt(e) van een aan tuchtrechtspraak onderworpen beroepsbeoefenaar. Ook anderen dan de patiënt(e) kunnen als rechtstreeks belanghebbenden worden aangemerkt. Tot die anderen behoren onder meer de wettelijk vertegenwoordigers van de patiënt(e), zoals zijn of haar mentor in geval van mentorschap. Hierbij geldt echter steeds als uitgangspunt dat de patiënt(e) die daartoe behoorlijk in staat is, zelf degene is die beslist over het al of niet indienen van een klacht met betrekking tot zijn of haar behandeling (zie Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 1 oktober 2013, ECLI:NL:TGZCTG:2013:110). In het eerste lid van artikel 1:454 van het Burgerlijk Wetboek en de daarbij behorende memorie van toelichting is dit uitgangspunt uitdrukkelijk verwoord. Gelet hierop, en tevens het belang van het klachtrecht in ogenschouw genomen, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat als hoofdregel moet gelden dat een patiënt(e) die een mentor heeft zonder toestemming van die mentor een tuchtklacht kan indienen, en dat op die hoofdregel slechts een uitzondering moet worden gemaakt indien aannemelijk is dat de patiënt(e) ter zake van het al of niet indienen van die klacht wilsonbekwaam is (vgl. Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 7 december 2017, ECLI:NL:TGZCTG:2017:328). Dat hiervan sprake is in de onderhavige zaak is door het Regionaal Tuchtcollege niet geoordeeld, terwijl in zijn algemeenheid heeft te gelden dat met het trekken van een dergelijke conclusie terughoudend moet worden omgegaan.

Het vorenstaande laat overigens onverlet de vraag of klaagster al dan niet op andere gronden niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in haar klacht.

4.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: K.E. Mollema, voorzitter, B.J.M. Frederiks en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en E.D. Berkvens en M.A.J. Hagenaars, leden-beroepsgenoten en

A.R. Sijses, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 januari 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris  w.g.