ECLI:NL:TGZCTG:2019:6 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.264

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:6
Datum uitspraak: 10-01-2019
Datum publicatie: 10-01-2019
Zaaknummer(s): c2018.264
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verweerster, huisarts, is bevriend met de voormalige echtgenote van klaagster. Zij heeft geen behandelrelatie met klaagster. Na een ruzie heeft verweerster de toenmalige echtelijke woning bezocht. Klaagster heeft bij de ruzie een bijtwond van 1,5 centimeter in haar oor opgelopen en is behandeld op een huisartsenpost. Klaagster en haar voormalige echtgenote zijn nadien een echtscheidingsprocedure gestart. Klaagster verwijt verweerster: 1) dat zij op de datum van het handgemeen niet de noodzakelijke hulp aan klaagster heeft gegeven, 2) dat zij zich heeft gemengd in een privékwestie door een verklaring af te leggen in de echtscheidingsprocedure tussen klaagster en haar voormalige echtgenote, en 3) dat zij een ‘vertaling’ heeft gemaakt van op klaagster betrekking hebbende medische stukken en die medische stukken ook heeft voorgelegd aan andere medici, die geen recht op inzage hadden in de medische gegevens van klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard, klachtonderdeel 3 gegrond verklaard en heeft de arts ter zake daarvan de maatregel van berisping opgelegd. De arts heeft tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege beroep ingesteld, voor zover de klacht gegrond is verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.264 van:

A., huisarts, werkzaam te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg,

tegen

C., wonende te D., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.

1.               Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 3 oktober 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen A. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 mei 2018, onder nummer 2017-216, heeft dat College klaagster in het eerste en tweede klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaard, het derde klachtonderdeel gegrond verklaard en de arts ter zake daarvan de maatregel van berisping opgelegd. De arts is van die beslissing, voor zover de klacht gegrond is verklaard, tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 6 december 2018, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door

mr. M.C. Hazenberg, en klaagster. De zaak is over en weer toegelicht. Mr. Hazenberg heeft dat gedaan aan de hand van schriftelijke aantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

2.1.      Verweerster is bevriend met de voormalige echtgenote van klaagster. Verweerster is huisarts, maar heeft met klaagster, noch met de voormalige echtgenote van klaagster een behandelrelatie.

2.2.      Op 24 juli 2014 is er ruzie geweest tussen klaagster en haar toenmalige echtgenote, die is uitgelopen op een handgemeen. Verweerster heeft die avond de toenmalige echtelijke woning bezocht.

2.3.      Klaagster is bij het hiervoor bedoelde handgemeen gewond geraakt en door een vriendin van haar naar een huisartsenpost gebracht. Daar is onder meer een bijtwond van     1,5 cm in haar linkeroor geconstateerd. Klaagster is ter plaatste behandeld. In het verslag van de huisartsenpost staat bij de Urgentie classificatie vermeld “Routine (U4)”.

2.4.      Klaagster en haar echtgenote zijn nadien een echtscheidingsprocedure gestart. In die procedure heeft verweerster een verklaring ingebracht over wat zij van de relatie tussen betrokkenen heeft waargenomen.

2.5.      Klaagster heeft in de procedure ter onderbouwing van haar standpunt over haar arbeidsvermogen een tweetal medische stukken in het geding gebracht, te weten een MRI-verslag en een brief van een neuroloog. Deze stukken zijn door de voormalige echtgenote van klaagster aan verweerster ter hand gesteld.

2.6.      Verweerster heeft vervolgens een verklaring opgesteld waarin een kopie van beide stukken was verwerkt, met daaronder een verklaring van de medische termen die daarin voorkwamen. De verklaring sluit af met de volgende passage:

“Hierboven heb ik letterlijk de tekst vertaald en op een paar plekken iets in de literatuur erbij gezocht. Nadrukkelijk geef ik niet mijn mening over de inhoud. Wel heb ik een neuroloog, een neuroloog in opleiding en een radioloog gevraagd te kijken naar de (geanonimiseerde) uitslag van de MRI en de (ook geanonimiseerde) brief van de neuroloog en gevraagd of zij op basis van deze informatie iets kunnen zeggen over de mate en ernst van klachten, eventuele beperkingen en belastbaarheid van betrokkene. Op basis van de uitslag en deze MRI en brief van de neuroloog meenden zij allen zeer stellig dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de mate of ernst van de klachten, beperkingen en belastbaarheid van betrokkene. De neuroloog zei dat niet zonder meer te stellen is dat een patiënt met een dergelijke MRI-uitslag, klachten en gevonden gegevens bij lichamelijk onderzoek, verminderd belastbaar is.

Nogmaals, met deze vertaling wil ik nadrukkelijk geen mening geven over de lichamelijke klachten en aandoeningen van C.. Ik wil enkel duiding geven van de inhoud aangezien een aanzienlijk deel van de informatie door het medisch jargon voor een leek niet te begrijpen of te duiden is. Bij voorkeur had E. dit door een onbekende arts laten doen, maar op deze korte termijn ging dat helaas niet lukken en ben ik bereid geweest de medische informatie ter vertalen en wat literatuur toe te voegen. En omdat ik mij van een mening te onthouden en toch wat meer duiding te geven dan in het verslag van de MRI en brief neuroloog staan, heb ik drie collegae naar hun mening gevraagd”.

3.         De klacht

Klaagster verwijt verweerster, zakelijk weergegeven,

-                  dat zij op 24 juli 2014 niet de noodzakelijke hulp aan haar heeft gegeven;

-                  dat zij zich heeft gemengd in een privé-kwestie door een verklaring af te

leggen in de echtscheidingsprocedure tussen klaagster en haar toenmalige echtgenote;

-                  dat zij een ‘vertaling’ heeft gemaakt van op klaagster betrekking hebbende

medische stukken en die stukken ook heeft voorgelegd aan andere medici, die geen recht op inzage hadden in de medische gegevens van klaagster.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Verweerster heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat zij steeds uitsluitend als privé-persoon heeft gehandeld en niet in haar hoedanigheid als arts.

5.2.      Handelingen in de privésfeer vallen in beginsel niet onder het tuchtrecht, tenzij deze een onmiskenbare weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg.

5.3.      Klaagster is wat betreft het eerste klachtonderdeel daarom slechts ontvankelijk ingeval sprake is geweest dat klaagster op het betreffende moment in zodanige toestand verkeerde dat verweerster gehouden was direct de op dat moment noodzakelijke medische hulp te verlenen. Alleen in dat geval was verweerster als arts gehouden op te treden. Verweerster heeft echter betwist dat de verwondingen van klaagster direct medisch ingrijpen noodzakelijk maakten. Deze verklaring vindt steun in het rapport dat later diezelfde nacht door de huisartsenpost waarheen klaagster zich begeven had, is opgesteld. De omschrijving van de geconstateerde lichamelijke toestand noch de urgentieclassificatie bevatten een aanwijzing voor de conclusie dat verweerster gehouden was om klaagster, op het moment dat zij beiden in dezelfde woning verkeerden, medische hulp te verlenen. Klaagster zal daarom wat betreft het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.4.      Het college oordeelt in gelijke zin over het tweede klachtonderdeel. De door klaagster in de echtscheidingsprocedure in het geding gebrachte verklaring heeft verweerster niet in haar hoedanigheid als huisarts afgelegd. Zij refereert in die verklaring ook niet aan haar beroep. Dat klaagster zich niet herkent in de weergave van de gebeurtenissen zoals die door verweerster wordt gegeven maakt niet dat verweerster om die reden geacht moet worden als medicus te handelen. Zelfs indien vast zou komen te staan dat – zoals klaagster stelt maar verweerster betwist – de verklaring feitelijke onjuistheden bevat kan, nu verweerster zich in de verklaringen op geen enkele wijze als arts profileert, niet worden gezegd dat sprake is van handelen dat zodanig weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg dat dit onder het medisch tuchtrecht moet worden beoordeeld.

5.5.      Anders ligt het echter ter zake het derde klachtonderdeel. Verweerster heeft op klaagster betrekking hebbende medische gegevens niet alleen ‘vertaald’ in ook voor niet-medici begrijpelijke termen, maar heeft deze gegevens ook ter kennis gebracht van derden, teneinde een oordeel hierover te krijgen. De mogelijkheid voor verweerster om een dergelijk oordeel te verkrijgen kan niet los worden gezien van haar hoedanigheid als arts. Verweerster heeft ook verklaard dat zij de informatie tijdens werktijd heeft verkregen. Het betreft hier derhalve geen handelen van verweerster als privé-persoon.

5.6.      Verweerster heeft de aldus verkregen informatie verwerkt in een toelichting als weergegeven onder 2.6. In combinatie met de daaraan voorafgaande ‘vertaling’ wekt dit de indruk dat verweerster deze verklaring in haar hoedanigheid van arts aflegt. Verweerster duidt de neuroloog, een neuroloog in opleiding en de radioloog die door haar zijn benaderd aan als “collegae”. Daaruit blijkt dat deze artsen haar de informatie in haar hoedanigheid van arts hebben verstrekt. Verweerster had echter, gelet op haar betrokkenheid bij het geschil tussen klaagster en haar ex-echtgenote, haar vriendschap met de ex-echtgenote en de door haar in de echtscheidingsprocedure reeds afgelegde verklaring, onvoldoende distantie tot partijen om als onafhankelijk professional een oordeel te kunnen geven. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat de ontvangen medische informatie van klaagster pas op een laat tijdstip in het geding werd gebracht, zodat de tijd ontbrak om een tegenadvies van een deskundige in te brengen. Door vervolgens zelf een verklaring op te stellen met het oog op de betreffende procedure heeft zij ten onrechte de schijn gewekt als onafhankelijk medisch deskundige te adviseren. Zij had zich van het wekken van de schijn dienen te onthouden. Haar handelen is daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7.      Bij het voorgaande komt dat verweerster onduidelijkheid heeft doen ontstaan over de mate waarin zij de privacy van klaagster heeft gewaarborgd. In de onder 2.6 weergegeven verklaring schrijft zij dat zij haar informanten heeft laten “kijken naar de (geanonimiseerde) uitslag van de MRI en de (ook geanonimiseerde) brief van de neuroloog”. In het verweer is die verklaring in die zin aangepast dat verweerster stelt de inhoud van de stukken te hebben overgeschreven zonder daarbij persoonsgegevens te hebben vermeld. Deze verklaringen kunnen niet allebei juist zijn. Daarbij komt dat voor het college onduidelijk is welke toelichting verweerster aan de naar zij stelt door haar geraadpleegde artsen heeft gegeven. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij niet meer weet wie haar informanten destijds waren. Het waren, zo heeft verweerster ter zitting aangegeven, artsen die zij tijdens haar diensten in het ziekenhuis tegenkwam. Zij heeft daarbij echter ook geen blijk gegeven in het kader van deze procedure enigerlei moeite te hebben gedaan om deze informatie alsnog te achterhalen. Het college is daarom van oordeel dat verweerster onvoldoende heeft voldaan aan haar verplichting zich toetsbaar op te stellen.

5.8.      Uit het voorgaande vloeit voort dat de klacht gegrond wordt geacht. Verweerster heeft in strijd heeft gehandeld met het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.9.      Het College acht de maatregel van berisping passend bij de ernst van de geconstateerde tekortkomingen. Daartoe overweegt het college het volgende. Verweerster heeft haar rol van arts verward met die van vriendin van een van de betrokkenen in een echtscheidingsprocedure, waarin zij reeds door het opstellen van een uitvoerige verklaring over de achtergronden van en haar opvattingen over de persoon van klaagster een mening had gegeven. Zij heeft een verklaring opgesteld waarin de suggestie wordt gewekt dat deze als onafhankelijk medisch deskundige is opgesteld. Zij heeft vervolgens haar verklaring doen ondersteunen door te verwijzen naar de conclusie van “een neuroloog, een neuroloog in opleiding en een radioloog” aan wie zij de medische informatie van klaagster ter beschikking heeft gesteld. In haar verweerschrift en ter zitting heeft zij aangegeven dat zij de inhoud van de medische informatie zou hebben overgeschreven en aan de artsen voor advies zou hebben voorgelegd. Indien laatstgenoemde verklaring juist zou zijn, is niet controleerbaar of de artsen, wier standpunt alleen in concluderende zin is vermeld, de volledige informatie onder ogen hebben gehad. Tenslotte bevreemdt het het college dat verweerster zich wel beroept op het advies van drie collega’s, maar zich niet kan herinneren welke collega’s dat zijn geweest. Dat leidt het college tot de conclusie dat verweerster als arts ernstig is tekort geschoten in haar handelen.”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven, met dien verstande dat daar waar onder 2.5 vermeld staat: “procedure” door het Centraal Tuchtcollege wordt gelezen: “alimentatieprocedure”.

4.               Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1       Het beroep van de arts is, zoals reeds hierboven vermeld, gericht tegen de gegrondverklaring van het derde klachtonderdeel. Het eerste en tweede klachtonderdeel zijn daarom in beroep niet meer aan de orde. In beroep is het derde klachtonderdeel over het beroepsmatig handelen van de arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van dat in eerste aanleg geformuleerde klachtonderdeel en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2018 is dat debat voortgezet.

4.2       Het beroep van de arts strekt er primair toe dat klachtonderdeel 3 alsnog ongegrond wordt verklaard. Subsidiair is verzocht om een minder zware maatregel dan in eerste aanleg op te leggen.

4.3            Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.4            Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in zijn beslissing heeft overwogen onder 5.5 en 5.6. Het Centraal Tuchtcollege neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.   

4.5       Het Centraal Tuchtcollege neemt overweging 5.7 van het Regionaal Tuchtcollege niet over. Na de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege heeft de arts alsnog achterhaald wie één van de drie door haar geraadpleegde artsen is. Het gaat om ANIOS Neurologie F., werkzaam in het G.-Ziekenhuis te B.. In beroep heeft de arts een schriftelijke verklaring van deze ANIOS Neurologie van 13 juni 2018 ingebracht. Hierin staat onder meer: “Ik weet ook nog dat zij slechts een deel van de uitslag op een papieren vel had meegenomen, zodat er mijns inziens geen schending van privacy was”. Hoewel de arts geen verklaring heeft overgelegd van de andere twee artsen die zij heeft geraadpleegd, wil het Centraal Tuchtcollege aannemen dat zij de casus van klaagster geanonimiseerd heeft voorgelegd.  Dat neemt niet weg dat deze artsen, van wie één met name is genoemd, de arts informatie hebben verstrekt omdat zij zelf arts is. Willekeurige derden zijn immers niet in de gelegenheid om artsen met dergelijke verzoeken om informatie op informele wijze (telefonisch) te benaderen. De arts heeft de haar verstrekte informatie verwerkt in een verklaring ten behoeve van een gerechtelijke procedure in de privésfeer. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat zij daarbij ten onrechte de schijn heeft gewekt als een onafhankelijke medische deskundige te adviseren.

4.6       Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts een ernstig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van haar handelen en dat zij had moeten begrijpen dat zij zich hiervan had dienen te onthouden. De maatregel van berisping is daarbij passend. In de omstandigheid dat de medische casus van klaagster geanonimiseerd is voorgelegd ziet het College geen aanleiding een lichtere maatregel op te leggen.

4.7       Het vorenstaande betekent dat het beroep van de arts zal worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

handhaaft de maatregel van berisping.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter, H. de Hek en A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en F.M.M. van Exter en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en

N. Germeraad-van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                             Secretaris   w.g.