ECLI:NL:TGZCTG:2019:57 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.450

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:57
Datum uitspraak: 07-03-2019
Datum publicatie: 07-03-2019
Zaaknummer(s): c2017.450
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De moeder van klager (patiënte) verbleef de laatste dagen van haar leven in het ziekenhuis waar de internist werkzaam was. Klager verwijt de internist dat zij na het overlijden van patiënte heeft aangegeven dat de bloeduitslagen zijn beoordeeld, terwijl vast is komen te staan dat het niet is gelukt om bloed af te nemen. Verder heeft de internist verklaard dat het overlijden niets heeft te maken met de galblaasproblematiek van patiënte, maar niet hoe zij toe deze conclusie is gekomen en/of wat wel de doodsoorzaak is. Ten slotte heeft de arts patiënte niet onderzocht, ondanks de verslechtering van de situatie van patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klachten af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.450 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. S. Stein te Rotterdam,

tegen

E., internist, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans te Amsterdam.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 17 januari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te

Den Haag tegen E. - hierna de internist - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 augustus 2017, onder nummer 2017-012e heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De internist heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2018.007, C2017.448, C2017.449 en C2017.451 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 februari 2019, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de internist, bijgestaan door haar gemachtigde.

Mr. Stein heeft de standpunten van klager toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.     De feiten

2.1       Klager is de zoon van mevrouw H., geboren op 1 juli 1951 en overleden op

29 september 2014 (hierna: patiënte). Van 19 september 2014 tot haar overlijden was patiënte opgenomen in het I.  te B.. Verweerster is sinds 2001 als internist verbonden aan het I..

2.2       Op 27 augustus 2014 was patiënte met haar zoons op consult in het I.. De zonen hebben daarbij verteld dat patiënte net terug was uit J.. Zij zou daar driemaal per week gedialyseerd hebben, alsmede tweemaal extra in verband met vocht vasthouden. Tevens was patiënte opgenomen geweest in verband met pneumonie, waarvoor patiënte vier verschillende antibiotica had gekregen. Ten tijde van het consult ging het elke dag slechter met patiënte en was zij toenemend suf en krachteloos, aldus de zoons. Uit het medisch dossier blijkt verder het volgende.

2.3       Op 19 september 2014 is patiënte opgenomen in het I. met klachten van algehele malaise en aanhoudende verwardheid. Haar voorgeschiedenis vermeldt overgewicht, suikerziekte, hoge bloeddruk en nierfalen, waarvoor sinds 2010 hemodialyse. Tevens was patiënte bekend met coronair lijden en een chronisch lymfatische leukemie.

2.4       Op 20 september 2015 is bij patiënte oriënterend bloedonderzoek verricht. Op 25 september 2014 is een echo gemaakt van de galblaas. Hierbij werden galstenen gezien.

2.5       Op 26 september 2014 kreeg patiënte drukkende pijn op haar borst. In overleg met de geconsulteerde cardioloog is onderzoek gedaan naar mogelijke cardiale problematiek als verklaring voor patiëntes toestand. Een acute cardiale oorzaak is toen door de cardioloog op basis van de bevindingen uitgesloten.

2.6       Op 28 september 2014 had patiënte ’s avonds om 19.00 uur koorts met een gemeten temperatuur van 39 oC. Er is toen een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht door de overdag dienstdoende arts-assistent interne geneeskunde. Deze arts werkte onder supervisie van verweerster. Het dossier vermeldt dat patiënte ten tijde van dit onderzoek geen klachten van pijn op de borst had. In telefonisch overleg van deze arts met verweerster heeft verweerster aanvullend besloten een röntgenfoto van het hart/de longen (thoraxfoto) te laten verrichten en tevens oriënterend bloedonderzoek om te bepalen of eventueel sprake was van een infectie bij patiënte. De thoraxfoto vertoonde geen aanwijzingen voor een infectie of overvulling. Dezelfde avond is bij patiënte ook bloed afgenomen; van dit bloed waren echter de rode bloedcellen te zeer beschadigd voor het volledige aangevraagde laboratoriumonderzoek, waardoor het nodig was opnieuw bloed bij patiënte af te nemen. Enkele waarden konden met het afgenomen bloed wel worden bepaald: het leukocytengetal was sterk gestegen. In overleg met verweerster is daarop besloten te starten met breedspectrum antibiotica. Nadat het niet gelukt was opnieuw bloed af te nemen, heeft de arts-assistent van de nachtdienst – eveneens onder verantwoordelijkheid van verweerster – besloten dat dit dan de volgende dag bij de geplande dialyse kon plaatsvinden.

2.7       In de ochtend van 29 september 2014 is patiënte met lage zuurstofspanning, suf en niet goed aanspreekbaar aangetroffen door de verpleegkundige, die vervolgens verweerster heeft gebeld. Verweerster heeft patiënte daarop direct beoordeeld en de arts van de Intensive Care in consult gevraagd. Spoedig daarna stopte de bloedsomloop van patiënte. Uitgebreide pogingen tot reanimatie mochten niet baten. Patiënte is om ongeveer half acht overleden.

3.     De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerster heeft na het overlijden van patiënte aangegeven dat op 28 september 2014 de bloeduitslagen zijn beoordeeld, terwijl achteraf is komen vast te staan dat het de verpleegkundige niet is gelukt om bloed af te nemen. Verder heeft verweerster verklaard dat het overlijden niets te maken zou hebben met de galblaasproblematiek van patiënte, maar verweerster geeft niet aan hoe zij tot deze conclusie is gekomen en/of wat dan wel de doodsoorzaak is. Ten slotte heeft verweerster in de avond van 28 september 2014 patiënte niet nader onderzocht ondanks de verslechtering van de situatie.

4.       Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       Het College overweegt het volgende. Uit de feiten volgt dat er op

28 september 2014 daadwerkelijk bloed bij patiënte is afgenomen. Hoewel dit bloed niet geschikt was voor al het aangevraagde laboratoriumonderzoek, kon een aantal bloedwaarden wel worden vastgesteld en deze zijn door de arts-assistent van de dagdienst in overleg met verweerster beoordeeld. Aan de hand daarvan, in combinatie met de thoraxfoto, heeft verweerster het beleid bepaald. Voor zover verweerster na het overlijden van patiënte heeft aangegeven dat op 28 september 2014 bloeduitslagen zijn beoordeeld, is dit dus correct. Dat bij klager hieromtrent verwarring is ontstaan kan worden verklaard door het feit dat het niet gelukt is om in de avond van

28 september 2014 opnieuw bloed af te nemen. Verweerster valt op dit punt echter geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.2       Wat het tweede klachtonderdeel betreft – de galblaasproblematiek – overweegt het College het volgende. Uit het bloedonderzoek op 20 september 2014, de echo op 25 september 2014 alsmede de gepresenteerde klachten op 28 september 2014 vallen, zoals verweerster op goede gronden heeft betoogd, geen aanwijzingen voor galblaasproblemen af te leiden, zodat er geen aanleiding was om op dit punt nader onderzoek te verrichten. Ook voor het overige vindt het College in het dossier geen aanwijzingen dat het overlijden van patiënte hiermee samenhangt.

5.3       Met betrekking tot het laatste klachtonderdeel overweegt het College dat het uit de toelichting op de klacht(en) afleidt dat klager vindt dat er de avond van

28 september 2014 uitgebreid en aanvullend onderzoek gedaan had moeten worden naar mogelijke hartproblemen. Uit het voorgaande volgt dat op 28 september 2014 onder supervisie van verweerster lichamelijk onderzoek is verricht, aanvullend een thoraxfoto is gemaakt en bloedonderzoek is gedaan. Op basis van de verhoogde temperatuur van patiënte heeft verweerster, mede op basis van de uitslagen van het bloedonderzoek, besloten tot toediening van breedspectrum antibiotica. Gelet op het gestegen leukocytengetal, bij een patiënte met een chronische lymfatische leukemie, volgt het college verweerster in het door haar ingezette beleid, te weten starten met breedspectrum antibiotica bij patiënte. De arts-assistent van de avonddienst heeft de thoraxfoto beoordeeld en hierop waren geen aanwijzingen voor een infectie en/of overvulling zichtbaar; het ingezette beleid is vervolgd. De beoordeling van de thoraxfoto gaf geen aanleiding om dat beleid te wijzigen of op dat moment nader onderzoek te doen. Ook overigens ziet het college in het dossier geen aanwijzingen die maken dat verweerster (of de onder haar verantwoordelijkheid werkende arts-assistent) patiënte gedurende de nacht opnieuw had moeten onderzoeken of de cardioloog in consult had moeten vragen. Dit klachtonderdeel faalt dus ook.

5.4       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

5.5       Het College overweegt tot slot dat goed te begrijpen is dat het feit dat klager niet bij het overlijden van zijn moeder aanwezig is geweest hem veel pijn en verdriet doet. Uit het dossier, dat goed is bijgehouden, blijkt niet dat er in de periode van de opname voor verweerster kenbare acute symptomen of duidelijke medische aanwijzingen waren dat patiënte spoedig zou komen te overlijden of die tot ander handelen van verweerster hadden moeten leiden. Zij heeft naar het oordeel van het College gedaan wat onder de omstandigheden naar professionele maatstaven op medisch gebied redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht. Ondanks verschillende onderzoeken, ook door andere artsen, is er geen duidelijkheid ontstaan over de precieze oorzaak of oorzaken van de klachten van deze zeer kwetsbare patiënte, die aan verschillende ernstige aandoeningen leed. Helaas doet zich soms een dergelijke situatie voor, waarbij ook adequaat optreden van artsen niet leidt tot een behandeling die de patiënt(e) kan redden. Wel geeft het College verweerster in overweging naar aanleiding van de onderhavige kwestie de (coördinatie van) de communicatie met mantelzorgers door de verschillende artsen die bij een patiënt(e) betrokken zijn nog eens in het I. bespreekbaar te maken, nu niet gebleken is dat klager in de periode van de opname met enige arts een gesprek heeft gehad.

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.

4.2       De internist heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege overweegt in aanvulling op het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van de klacht dat de bevindingen van de thoraxfoto van

28 september 2014 niet zijn teruggekoppeld aan patiënte dan wel klager als volgt. Vast staat dat de thoraxfoto geen aanwijzingen voor een longontsteking of overvulling vertoonde. Nu er geen zorgen uit de thoraxfoto bleken, bestond er anders dan klager heeft aangevoerd geen aanleiding om de bevindingen in de nachtdienst terug te koppelen. Ook overigens zijn er geen symptomen en signalen geconstateerd die noopten tot nader onderzoek dan wel terugkoppeling in de nachtdienst, terwijl de internist zich wel door de arts-assistent op de hoogte heeft laten houden.

4.4       Klager stelt voorts dat de internist patiënte ten onrechte geen antistolling heeft toegediend. Het Centraal Tuchtcollege volgt in dit kader de overweging van de internist dat zij, na het afwegen van de voor- en nadelen van toediening van antistolling, heeft besloten aan patiënte geen antistolling toe te dienen.

4.5       Voor zover klager aanvoert dat internist niets heeft gedaan om de koorts van patiënte te verlagen en het kuchen van patiënte te verminderen overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de internist nadat op 28 september 2014 bij patiënte een gemeten temperatuur van 39°C  was vastgesteld en uit het afgenomen bloed bleek dat het leukocytengetal sterk was gestegen,  is gestart met een breedspectrum antibiotica. De internist heeft hiermee zorgvuldig gehandeld.

4.6       Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen , met dien verstande dat de zin “ Wel geeft het College verweerder in overweging naar aanleiding van de onderhavige kwestie de (coördinatie van) de communicatie met mantelzorgers door de verschillende artsen die bij een patiënt(e) betrokken zijn nog eens in het I. bespreekbaar te maken, nu niet gebleken is dat klager in de periode van de opname met enige arts een gesprek heeft gehad. ” komt te vervallen nu niet is gebleken dat de communicatie voorafgaand aan 28 september 2014 slecht is verlopen. Hierbij neemt het Centraal Tuchtcollege in aanmerking dat klager ter terechtzitting in beroep heeft verklaard dat de communicatie buiten de door hem beklaagde situatie altijd goed is verlopen.

4.7       Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de publicatie van deze beslissing worden gelast dan wel verzocht.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing

Deze beslissing is gegeven door:  J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, B.J.M. Frederiks en

M.W. Zandbergen, leden-juristen en B.J.M. Mulder en H.E. Sluiter, leden-beroepsgenoten en

M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2019.

            Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.