ECLI:NL:TGZCTG:2019:45 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.250

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:45
Datum uitspraak: 07-02-2019
Datum publicatie: 07-02-2019
Zaaknummer(s): c2018.250
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager heeft op grond van de Participatiewet aan het College van B&W van Rotterdam om toekenning van bijzondere bijstand gevraagd, omdat hij een chronische longaandoening heeft waarvoor hij medicatie gebruikt en een eiwit- en energierijk dieet moet volgen. Aan klager is toen eenmalig voor de periode van een jaar een bedrag van 600 euro aan bijzondere bijstand verleend. Het College heeft het jaar erna een nieuwe aanvraag opnieuw toegekend voor 600 euro, maar klager heeft tegen de hoogte van dit bedrag bezwaar gemaakt. Ter voorbereiding op de beslissing op bezwaar heeft het College de aanvraag van klager aan de GGD voorgelegd met de vraag of een dieet medisch geïndiceerd is en zo ja wat de meerkosten dan zijn. Verweerder, als arts werkzaam bij de GGD, heeft na afloop van het onderzoek aan klager medegedeeld dat er geen medische indicatie voor dieetkosten was. Klager verwijt verweerder: - dat hij geen onafhankelijk advies heeft uitgebracht, - dat klager niet vooraf op de hoogte is gesteld van de inhoud van het advies, - dat hij ten onrechte verwijst naar informatie van de huisarts, omdat in het advies staat dat de huisarts geen informatie heeft verstrekt, - dat hij ten onrechte heeft geadviseerd dat hij als gevolg van zijn dieet geen meerkosten maakt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.250 van:        

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., arts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 11 december 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag, tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 mei 2018, onder nummer 2017-286, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft voorts kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager d.d. 20 december 2018, binnengekomen bij het Centraal Tuchtcollege op 21 december 2018.

De klacht is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 januari 2019, waar de arts is verschenen. Klager is niet verschenen. De arts heeft zijn standpunt nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.     

"2.        De feiten

2.1       Klager heeft op grond van de Participatiewet aan het college van burgemeester en wethouders van B. (hierna: “het college”) om toekenning van bijzondere bijstand gevraagd. Reden daarvoor is, aldus klager, dat hij een chronische longaandoening heeft, waarvoor hij medicatie gebruikt en een eiwit- en energierijk dieet moet volgen. Over de periode mei 2016-mei 2017 heeft het college klager, overeenkomstig een advies van de D., € 600 aan bijzondere bijstand toegekend. Het college heeft de aanvraag voor bijzondere bijstand van klager opnieuw toegekend voor een bedrag van € 600. Klager heeft tegen de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand bezwaar gemaakt.  Ter voorbereiding op de beslissing op bezwaar heeft het college de aanvraag van klager aan de D. voorgelegd en daarbij de vraag gesteld of “een dieet medisch is geïndiceerd” en zo ja, “wat zijn de meerkosten”.

2.2       Verweerder is arts bij de D. Verweerder heeft klager op 6 juni 2017 op zijn spreekuur ontvangen. Na afloop van het spreekuur heeft verweerder aan klager gezegd dat hij van oordeel was dat er geen medische indicatie voor dieetkosten was. Wel, zo heeft verweerder aangegeven, zou hij zekerheidshalve nog informatie bij de huisarts opvragen. De huisarts heeft aanvankelijk niet op dit verzoek gereageerd, maar heeft dat na een rappel wel gedaan. Op 3 augustus 2017 heeft verweerder advies uitgebracht. In dat advies heeft verweerder gesteld dat er naar zijn oordeel geen medische indicatie voor dieetkosten bestaat.

3.         De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat verweerder geen onafhankelijk advies heeft uitgebracht, dat hij niet vooraf op de hoogte is gesteld van de inhoud van het advies, verweerder ten onrechte verwijst naar informatie van de huisarts omdat in het advies staat de huisarts geen informatie heeft verstrekt en dat verweerder ten onrechte heeft geadviseerd dat hij als gevolg van zijn dieet geen meerkosten maakt.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Verweerder is werkzaam als arts bij de D., die tot taak heeft adviezen uit te brengen over, onder meer, aanvragen voor bijzondere bijstand in verband met medische kosten. Klager heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die zijn stelling dat verweerder geen onafhankelijk advies heeft uitgebracht zouden kunnen ondersteunen. Verweerder heeft toegelicht dat hij klager al aan het eind van het spreekuur heeft gezegd dat hij negatief zou adviseren, maar dat hij nog informatie bij de huisarts zou inwinnen. Voordat verweerder zijn advies uitbracht heeft hij nog een poging gedaan klager te informeren, maar bij gebreke van een telefoonnummer in het dossier is dat niet gebeurd. Gelet op deze toelichting ziet het college in zoverre geen aanleiding voor een tuchtrechtelijk verwijt.

5.2       Verweerder heeft toegelicht dat aanvankelijk een reactie van de huisarts uitbleef, zodat hij in zijn advies had opgenomen dat de huisarts geen informatie had verstrekt. Voor de afronding van het advies ontving hij toch de reactie van de huisarts en hij heeft dus zijn advies met inachtneming van de van de huisarts ontvangen informatie afgerond. De zinsnede waarbij wordt gewezen op het, ondanks rappel, niet ontvangen van informatie van de huisarts is abusievelijk in het uiteindelijke advies blijven staan. Dat is ongelukkig, maar ook niet meer dan dat.

5.3       Verweerder heeft zijn oordeel dat er geen medische noodzaak is voor vergoeding van de dieetkosten aan de hand van de toepasselijke regels gevormd. Verweerder heeft aangegeven dat voor de longaandoening van klager een dieet medisch is geïndiceerd, maar dat klager zijn dieet kan samenstellen met de gebruikelijke voeding en voldoende mogelijkheden heeft in keuze en variatie. Verweerder wijst er daarbij op dat er sprake zal zijn van verbetering van de medische klachten van klager zolang hij zijn medicatie blijft gebruiken en de hem geadviseerde leefregels volgt. Verweerder heeft zijn oordeel gebaseerd op de hem door de huisarts verstrekte medische informatie. Het college kan de door verweerder getrokken conclusie volgen. Klager heeft nog gewezen op richtlijnen van het NIBUD en de belastingdienst waaruit zou volgen dat in het geval van klager een medische indicatie voor meerkosten van het door hem te volgen dieet bestaat. Het college is van oordeel dat, wat er van die richtlijnen ook zij, deze niet tot een andere oordeel kunnen leiden, reeds omdat deze richtlijnen zien op de meerkosten van een dieet bij COPD, terwijl klager lijdt aan chronische astma.

5.4       Klager wijst er tenslotte nog op dat anders dan in het advies van verweerder staat hij in een appartement zonder lift woont. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij dit zo van klager heeft begrepen, maar als dat niet het geval is deze vermelding onjuist is. Reeds omdat verweerder dit aspect niet bij zijn advisering heeft betrokken, kan er geen sprake zijn van een tuchtrechtelijk verwijt.

5.4       Dat leidt tot de slotsom dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten weergegeven in overweging 2. "De feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde schriftelijke en mondelinge debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.

4.2       Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter; B.J.M. Frederiks en

L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en H.S. Boersma en J.H.M. de Brouwer, leden-beroepsgenoten en A.R. Sijses, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2019.

Voorzitter  w,g,     Secretaris  w.g.