ECLI:NL:TGZCTG:2019:258 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.073

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:258
Datum uitspraak: 10-10-2019
Datum publicatie: 10-10-2019
Zaaknummer(s): c2019.073
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager heeft verweerster om een bloedonderzoek en om een doorverwijzing naar een internist gevraagd. Verweerster heeft aangegeven het niet zinvol te achten zonder directe hulpvraag bloedonderzoek te verrichten en klager een gesprek met een praktijkondersteuner aangeboden. Klager verwijt verweerster – kort gezegd – dat zij geen bloedtest heeft aangevraagd en klager niet serieus heeft genomen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2019.073 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mw. mr. E. van der Linde verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 22 november 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van

26 maart 2019, onder nummer G2018/169, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere stukken ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 september 2019, waar zijn verschenen klager en namens de huisarts mr. Van der Linde voornoemd. De huisarts is met kennisgeving niet ter terechtzitting verschenen. De zaak is ter terechtzitting over en weer toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2. Vaststaande feiten

            2.1

            Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

            2.2

In september 2018 werd klager bij de huisartsenpraktijk van verweerster als patiënt ingeschreven en op 13 september 2018 had hij een kennismakingsgesprek met haar. Tijdens dit gesprek vroeg klager haar om een doorverwijzing naar een internist. Verweerster heeft hieraan geen gehoor gegeven.

2.3

Op 20 september 2018 kwam klager weer bij verweerster op consult. Hij verzocht om een bloedtest op chemicaliën die hij in april en mei 2018 via voedsel mogelijk binnen had gekregen en om een doorverwijzing naar een internist. Hij voelde zich lichamelijk zwak en vermoedde dat de oorzaak daarvan bij chemicaliën te vinden was. Verweerster heeft klager uitgelegd dat het niet zinvol was om laboratoriumonderzoek te laten verrichten zonder directe hulpvraag. Zij bood klager wel een gesprek met praktijkondersteuner (hierna: POH-GGZ) aan. Dit heeft klager geweigerd.

2.4

Op 5 oktober 2018 heeft klager bij de balie van de huisartsenpraktijk aangegeven dat hij een klacht wilde indienen en op 8 oktober 2018 zei hij daarvan af te zien. Evenwel heeft klager op 12 november 2018 een klacht tegen verweerster ingediend in verband met haar weigering hem naar het laboratorium door te verwijzen. Hierop heeft verweerster overleg gehad met een klinisch chemicus, die aangaf dat er geen directe testen zijn om chemicaliën in het bloed aan te tonen, zeker niet na zo een lange tijd. Zij bood klager een consult aan in aanwezigheid van een collega of POH-GGZ, wat klager heeft geweigerd.

            3. De klacht

            De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

            Klager verwijt verweerster:

·         dat zij hem, ondanks dat klager om een bloedtest voor chemicaliën heeft gevraagd, niet heeft geholpen en zij de bloedtest niet heeft aangevraagd;

·         dat zij hem telefonisch heeft uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dat gesprek zou ze voor hem het laboratorium bellen, maar er zouden ook twee collega’s van de GGZ bij zitten. Klager is bang dat verweerster hem onder behandeling wil stellen van een psychiater en een rechterlijke machtiging wil aanvragen;

·         dat zij hem niet serieus neemt in zijn klachten en op een gemene en boze toon tegen hem praat.

            4. Het verweer

Toen klager bij verweerster kwam was niet duidelijk op welke stoffen klager getest wilde worden. Tevens kon hij het bijbehorende eigen risico niet betalen. Verweerster heeft klager uitgelegd dat een algemeen bloedonderzoek niet mogelijk is indien niet duidelijk is op welke soort chemicaliën moet worden getest. Verweerster heeft dit op 12 november 2018 nog bij een klinisch chemicus nagevraagd, die bevestigde dat er geen directe testen zijn om chemicaliën in het bloed aan te tonen, zeker niet na zo’n lange tijd. Verweerster heeft aangegeven dat zo lang voor haar de hulpvraag niet voldoende duidelijk was, zij klager niet verder kon helpen.

Verweerster heeft op basis van het medisch dossier gemeend dat het verstandig was om in het bijzijn van een POH-GGZ met klager te spreken om op die manier zijn hulpvraag duidelijk te krijgen. Er was geen indicatie om een rechterlijke machtiging aan te vragen.

Verweerster herkent zich niet in het verwijt dat zij op een gemene manier en met een boze toon tegen klager heeft gesproken en betreurt het dat klager het contact met haar wel als zodanig heeft ervaren.

            5. Beoordeling van de klacht

                5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

            5.2  Eerste klachtonderdeel

Verweerster heeft in eerste instantie getracht de hulpvraag van klager duidelijk te krijgen. Voorts heeft zij klager uitgelegd dat een algemeen toxicologisch onderzoek niet mogelijk was. Een gericht toxicologisch onderzoek was niet mogelijk omdat klager het door hem van chemicaliën verdachte voedsel al enige maanden daarvoor had genuttigd en omdat niet bekend was welke stoffen gedetecteerd moesten worden. Nadat klager duidelijk had gemaakt dat hij het hiermee niet eens was, heeft verweerster dit nog eens bij een klinisch chemicus nagevraagd, die haar oordeel bevestigde. Een algeheel (ongericht) bloedonderzoek, niet gericht op toxiciteit, was reeds door de vorige huisarts van klager verricht. Er was voor verweerster geen aanleiding opnieuw eenzelfde toxicologisch bloedonderzoek te laten verrichten. Geenszins is gebleken dat verweerster heeft geweigerd klager te helpen. Verweerster heeft zich ingespannen om de hulpvraag van klager duidelijk te krijgen en heeft op basis daarvan vervolgens op goede gronden gemeend dat nader onderzoek niet geïndiceerd was. Naar het oordeel van het college heeft verweerster hiermee zorgvuldig gehandeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.3 Tweede klachtonderdeel

Het college kan verweerster volgen in haar verklaring dat het medisch dossier van klager haar aanleiding gaf hem een gesprek in het bijzijn van een POH-GGZ aan te bieden om zijn hulpvraag duidelijk te krijgen. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.

5.4 Derde klachtonderdeel

Het college kan niet vaststellen hoe het consult met klager precies is verlopen, hierbij waren immers alleen klager en verweerster aanwezig. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling

4.1             Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van klager in beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep.

            Ontvankelijkheid

4.3       Namens de huisarts is betoogd dat klager niet in zijn beroep dient te worden ontvangen omdat uit het (aanvullend) beroepschrift niet duidelijk wordt tegen welke overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege hij zijn beroepsgronden richt. Dit betoog wordt verworpen. Het Centraal Tuchtcollege acht het (aanvullend) beroepschrift voldoende duidelijk omdat daaruit kan worden afgeleid dat klager het geschil in volle omvang wenst voor te leggen. Gebleken is dat de huisarts dat ook zo heeft begrepen en zich ter zake heeft kunnen verdedigen. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.

4.4       Met de huisarts is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht dat de huisarts klager vals heeft beschuldigd door in het medisch dossier “schizofreen persoon” te noteren in eerste aanleg niet is aangevoerd. Nu het beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over de klacht of over bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en in beroep geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege kunnen worden voorgelegd, valt dit onderdeel buiten het bereik van dit beroep. Het Centraal Tuchtcollege zal klager in zoverre in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaren.

Beoordeling van het beroep

4.5  In beroep is de klacht over het beroepsmatig handelen van de huisarts nog een

keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk en mondeling gevoerde debat.

4.6  In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd waarbij

door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2019 is dat debat voortgezet.

4.7  De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding

gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager in het beroep niet-ontvankelijk voor zover hij een nieuwe klacht heeft geuit;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde voorzitter; W.P.C.M. Bruinsma en H. de Hek, leden-juristen en M.K. Dees en F.M.M. van Exter, leden beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2019.

            Voorzitter  w.g.                                              Secretaris  w.g.