ECLI:NL:TGZCTG:2019:149 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2018.204

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:149
Datum uitspraak: 06-06-2019
Datum publicatie: 06-06-2019
Zaaknummer(s): C2018.204
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is onderzocht in het Pieter Baan Centrum en daarvan zijn Pro Justitia rapportages opgemaakt waarvan klager afschrift heeft ontvangen. Klager verwijt de aangeklaagde gz-psycholoog dat hij heeft geweigerd of verzuimd hem kenbaar te maken uit wiens behandeldossier(s) de aan klager per brief van 25 januari 2018 (bedoeld wordt 5 januari) verstrekte vermeende conceptrapportages afkomstig zijn. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht omdat klager het handelen van de gz-psycholoog bij de behandeling van een eerdere klacht aan de orde had kunnen stellen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het tuchtrecht voor de gezondheidszorg geen (wettelijke) bepaling kent op grond waarvan een klager gehouden is zijn klachten tegen een zorgverlener alle tegelijk en in één tuchtprocedure aanhangig te maken en verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht. De zaak wordt terugverwezen naar het Regionaal Tuchtcollege teneinde de zaak opnieuw in behandeling te nemen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.204 van:

A.wonende te B., appellant,

klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D. ,

verweerder in beide instanties,

bijgestaan door: mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 6 februari 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 april 2018, onder nummer 035/2018, heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft geen verweerschrift ingediend.

De klacht is in beroep gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaak A./C. (C2018.168) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 april 2019, waar is verschenen klager en de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Hielkema. Partijen hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht. Klager en mr. Hielkema hebben dat gedaan mede aan de hand van pleitnota’s die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2.       FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is in 2014 in het E. (hierna: E.) onderzocht. Daarvan zijn Pro Justitia rapportages opgemaakt waarvan klager afschrift heeft ontvangen. Klager heeft onder meer bij brief van 23 oktober 2015 het E. verzocht om een afschrift te verstrekken van de conceptversies van het psychologisch-, psychiatrisch en het groepsobservatierapport ten aanzien van zijn opname in het E. in 2014.

Bij brief van 11 december 2017 heeft klager nogmaals verzocht om de gegevens te verstrekken. Bij brief van 5 januari 2018 heeft aangeklaagde de conceptversies van de psychologische en psychiatrische rapportageonderdelen, van het groepsrapport alsmede een verslag van het psychomotorisch onderzoek, aan klager gestuurd.

Bij brief van 10 januari 2018 heeft klager verzocht kenbaar te maken uit wiens behandeldossier(s) de door aangeklaagde verstrekte bijlagen afkomstig zijn.

In een aan klager gericht schrijven van 25 januari 2018 heeft aangeklaagde de brief van klager beantwoord.

Het (niet) verstrekken van de door klager gevraagde stukken is onderwerp geweest van een door klager ingediende tuchtklacht, gericht tegen aangeklaagde als (waarnemend) directeur van het E.. Deze klacht (bekend onder nummer 178/2017) is op 2 februari 2018 ter zitting behandeld. Bij beslissing van 9 maart 2018 heeft het college de klacht (deels) gegrond verklaard en verweerder gewaarschuwd.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt aangeklaagde dat hij heeft geweigerd of verzuimd hem kenbaar te maken uit wiens behandeldossier(s) de aan klager per brief van 25 januari 2018 [bedoeld zal zijn de brief van 5 januari 2018, RTC] verstrekte vermeende conceptrapportages afkomstig zijn.

4.  DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Zoals uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt is de (wijze van) verstrekking van de door klager verlangde informatie aan de orde geweest in de onder nummer 178/2017 geregistreerde en behandelde tuchtklacht. In de loop van deze procedure heeft verweerder alsnog door klager verlangde informatie overgelegd.

Met de nu door klager ingediende klacht wil klager (opnieuw) de wijze van verstrekking van de door hem verlangde informatie aan de orde stellen. De klacht is dus gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als in de vorige zaak aan de orde. De klacht heeft betrekking op handelen van verweerder dat heeft plaatsgevonden in de aanloop naar de behandeling ter zitting van de op dat moment lopende klacht. Klager was dus al vóór de zitting van 2 februari jl. bekend met het handelen van verweerder. Nu het handelen plaatsvond in het verlengde van de vorige klacht en onlosmakelijk verbonden is met genoemde klacht, had het op de weg van klager gelegen dit handelen op de zitting van 2 februari 2018 aan de orde te stellen. Klager heeft dit nagelaten.

Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden is het college van oordeel dat klager niet (opnieuw) kan klagen over de (wijze waarop) aangeklaagde vóór de zitting van 2 februari jl. is omgegaan met de verstrekking van de door klager verlangde informatie. Dat betekent dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten weergegeven in overweging 2. "De feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

De ontvankelijkheid van het beroep

4.1       Klager heeft reeds eerder, op 13 juni 2017, een klacht tegen de gz-psycholoog (in zijn hoedanigheid van waarnemend directeur van het E. te D.) ingediend. Deze klacht hield onder meer in dat de gz-psycholoog niet heeft voldaan aan zijn bij brief van 17 mei 2017 gedane verzoek tot verstrekking van informatie, bestaande uit (onder andere) de conceptversies van een psychomotorisch en een psychologisch rapport opgesteld door derden. De gz-psycholoog heeft bij brief van 5 januari 2018 de conceptversies van de psychologische en psychiatrische rapportageonderdelen en van het groepsrapport alsnog aan klager doen toekomen. De klacht is vervolgens op 2 februari 2018 ter zitting behandeld, waarna het Regionaal Tuchtcollege de klacht op 9 maart 2018 ten aanzien van dit klachtonderdeel ongegrond heeft verklaard. Het tegen die beslissing ingestelde beroep is thans aanhangig bij het Centraal Tuchtcollege (C2018.168).

4.2       De thans aan de orde zijnde klacht houdt in dat de gz-psycholoog heeft geweigerd of verzuimd klager kenbaar te maken uit wiens behandeldossier(s) de aan klager per brief van 5 januari 2018 verstrekte vermeende conceptrapportages afkomstig zijn.

4.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat klager met deze klacht (opnieuw) de wijze van verstrekking van de door hem verlangde informatie aan de orde wil stellen. De klacht heeft naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege betrekking op het handelen van de gz-psycholoog dat in de aanloop naar de behandeling ter zitting van de op dat moment lopende klacht heeft plaatsgevonden, waardoor klager al vóór de zitting van 2 februari 2018 bekend was met het handelen van de gz-psycholoog. Naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege had het op de weg van klager gelegen dit handelen op de zitting van 2 februari 2018 aan de orde te stellen nu het handelen plaatsvond in het verlengde van de vorige klacht en onlosmakelijk verbonden was met die klacht. Nu klager dit heeft nagelaten is het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat klager niet (opnieuw) kan klagen over de (wijze waarop) de gz-psycholoog voor de zitting van 2 februari 2018 is omgegaan met de verstrekking van de door klager verlangde informatie. Klager is daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

4.4              Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het tuchtrecht voor de gezondheidszorg geen (wettelijke) bepaling kent op grond waarvan een klager gehouden is zijn klachten tegen een zorgverlener alle tegelijk en in één tuchtprocedure aanhangig te maken. Het Centraal Tuchtcollege acht het gelet op een efficiënte procesorde weliswaar wenselijk dat een klager zijn klachten bundelt, maar een verplichting daartoe bestaat niet (vgl. CTG 8 maart 2018, ECLI:NL:TGZCTG:2018:69). Voor zover het beroep van klager is gericht tegen zijn niet-ontvankelijkverklaring wegens strijd met het beginsel van concentratie van klachten, treft het beroep doel. Het Centraal Tuchtcollege overweegt voorts dat van strijd met het bepaalde in artikel 51 Wet BIG evenmin sprake is, nu de onderhavige klacht een andere inhoud heeft dan de klacht die klager eerder op 13 juni 2017 heeft ingediend. Klager is ontvankelijk in zijn klacht.

4.5       Het voorgaande betekent dat de beslissing waarvan beroep niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het overeenkomstig artikel 73, vijfde lid Wet BIG zelf afdoen van de zaak door het Centraal Tuchtcollege in het onderhavige geval zou indruisen tegen het recht van partijen op rechtspraak in twee feitelijke instanties. Het Centraal Tuchtcollege acht het derhalve geraden de zaak terug te verwijzen naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle teneinde de zaak opnieuw in behandeling te nemen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

wijst de zaak terug naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ter afdoening van de hoofdzaak.

Deze beslissing is gegeven door: A.D.R.M. Boumans, voorzitter; J. Legemaate en

R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en E.D. Berkvens en R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en A.R. Sijses, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2019.

Voorzitter w.g.           Secretaris  w.g.