ECLI:NL:TGZCTG:2019:143 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.282

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:143
Datum uitspraak: 21-05-2019
Datum publicatie: 22-05-2019
Zaaknummer(s): c2018.282
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager heeft zich een aantal malen bij verweerder gemeld met buikklachten en verwijt verweerder dat hij naar aanleiding van die klachten geen echo heeft laten verrichten. Voorts verwijt klager verweerder dat deze hem gedurende langere tijd famotidine heeft voorgeschreven waardoor klager stelt een ernstig kaliumgebrek te hebben opgelopen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft beide klachtonderdelen afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege acht het eerste klachtonderdeel gegrond en legt aan verweerder ter zake de maatregel van berisping op.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.282 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. E.E. Rippen, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 10 november 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. – hierna de huisarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 juni 2018, onder nummer 2017-269a, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A./D. (C2018.283) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 4 april 2019, waar zijn verschenen klager, vergezeld van zijn twee zoons, en de huisarts, bijgestaan door

mr. drs. Rippen voornoemd. De zaak is ter terechtzitting over en weer bepleit.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2.     De feiten

2.1       Klager was van 4 februari 2013 tot en met 26 februari 2016 patiënt bij huisartsenpraktijk E. in B.. Verweerder is huisarts bij deze praktijk en was zodoende de huisarts van klager. Klager heeft zich in januari en februari 2015 een aantal malen bij verweerder gemeld met buikklachten.

2.2       Op 6 januari 2015 heeft hij zich bij de huisartsenpost gemeld en daarna driemaal bij verweerder. De laatste keer op 3 februari 2015. Op 22 oktober 2015 is klager met spoed in het ziekenhuis opgenomen met een galblaasontsteking bij galsteenlijden. Daarna heeft hij sepsis gekregen.

2.3       Voorts is hem door verweerder de maagzuurremmer Famotidine voorgeschreven, welk medicijn klager meerdere jaren heeft geslikt.  

3.     De klacht van klager

3.1       Klager verwijt verweerder dat hij op 3 februari 2015 geen echo onderzoek heeft laten verrichten naar de buikpijnklachten van klager in de weken daaraan voorafgaand. Hij is uiteindelijk met spoed geopereerd en heeft bloedvergiftiging opgelopen. Ook zijn zijn nieren en andere organen aangetast. Hij was er bijna niet meer geweest en is daarna niet meer de oude geworden. En dat terwijl hij kerngezond was.

             3.2       In maart 2016 is hij door zijn benen gezakt en werd er een ernstig kaliumgebrek geconstateerd. Dit was te wijten aan het medicijn Famotidine dat hem drie jaar lang was voorgeschreven.  Dit medicijn stond op de verdachtenlijst en had ernstige bijwerkingen. Ook hierdoor was hij er bijna niet meer geweest. Klager is zijn oude dag in goede gezondheid afgenomen.  

             4.       Het standpunt van verweerder

            4.1       Tussen de laatste keer dat verweerder klager sprak over zijn buikpijnklachten op 3 februari 2015 en zijn spoedopname voor een galblaasontsteking op 22 oktober 2015 zitten negen maanden. Op 3 februari 2015 heeft klager van verweerder het verzoek gekregen om bloed te laten prikken, waaraan hij geen gehoor heeft gegeven. Op 22 december 2015 heeft verweerder met klager een gesprek gevoerd waar aan de orde is gekomen of er eerder een echo had moeten worden gemaakt. De klacht was er destijds echter niet naar. Ook bij de spoedopname was geen sprake van klachten die op galstenen wezen. Verweerder voelt zich niet schuldig.

            4.2       Klager was niet kerngezond; hij had een beperking van zijn hartfunctie, diabetes mellitus en is in 2014 opgenomen geweest in een revalidatiecentrum in verband met een val van zijn fiets.

            4.3       Toen klager in maart 2016 in elkaar zakte, was verweerder zijn huisarts niet meer. Er werd blijkbaar een te laag kaliumgehalte geconstateerd wat mogelijk aan het gebruik van Famotidine zou liggen. In het kader van de diabetes van klager is, toen klager nog patiënt van verweerder was, zijn nierfunctie met kalium en natrium meerdere malen bepaald. De waardes zijn nooit afwijkend geweest. Verweerder heeft in het Farmacotherapeutisch kompas een nierfunctiestoornis en hypokaliemie ook niet als bijwerking kunnen vinden. Ook hier voelt verweerder zich niet schuldig.

5.       De beoordeling

5.1       Het College stelt voorop dat de spoedopname van klager in verband met een galblaasontsteking in oktober 2015 en het feit dat hij in maart 2016 als gevolg van kaliumgebrek door zijn benen is gezakt met alle gevolgen van dien, aangrijpend voor hem is geweest. Toch zal in deze, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, zakelijk moeten worden beoordeeld of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. In het tuchtrecht is de persoonlijke verwijtbaarheid uitgangspunt. 

5.2       Klager verwijt verweerder dat door het feit dat hij op 3 februari 2015 geen echo heeft laten maken, hij op 22 oktober 2015 met spoed moest worden opgenomen vanwege een galblaasontsteking bij galsteenlijden.  De vraag die het College moet beantwoorden is of dit verweerder persoonlijk te verwijten valt. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend, gelet op het tijdsverloop – bijna negen maanden- dat gelegen is tussen het moment dat klager zich bij verweerder met buikklachten meldde en het moment waarop de spoedopname plaatsvond. Hier komt nog bij dat verweerder klager op 3 februari 2015 heeft verzocht bloed te laten prikken, aan welk verzoek klager niet heeft voldaan.

5.3       De volgende vraag die het College moet beantwoorden is of verweerder een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt voor de gezondheidstoestand van klager zich uitend in het door zijn benen zakken in maart 2016 als gevolg van kaliumgebrek mogelijk veroorzaakt door het gebruik van Famotidine.  Ook deze vraag beantwoordt het College ontkennend.

Verweerder heeft in de tijd dat klager patiënt bij hem was zijn nierfunctie met kalium meerdere malen laten bepalen, waarbij er geen afwijkingen werden geconstateerd. Bovendien had hij niet alert hoeven zijn op een dergelijke bijwerking van het medicijn, nu in het farmacotherapeutisch kompas hypokaliaemie niet wordt genoemd als mogelijke bijwerking van dit middel.

5.4       De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht in al haar onderdelen geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a en b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2       De huisarts voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3       De oorspronkelijke klacht van klager bestond uit twee onderdelen, te weten (1) dat de huisarts op 3 februari 2015 geen echo-onderzoek heeft laten verrichten naar de buikklachten van klager en (2) – kort gezegd – dat de huisarts aan klager gedurende langere tijd famotidine met als gevolg een ernstig kaliumgebrek heeft voorgeschreven. Het beroep van klager richt zich tegen de ongegrondverklaring van deze beide klachtonderdelen.

4.4       Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel neemt het Centraal Tuchtcollege over hetgeen het Regionaal Tuchtcollege hieromtrent onder 5.3 heeft overwogen.

Van de gezondheidstoestand van klager als gevolg van kaliumgebrek, mogelijk veroorzaakt door het gebruik van famotidine, kan de huisarts ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen verwijt worden gemaakt, zodat het beroep op dit punt faalt.

4.5       Dit ligt anders voor het eerste klachtonderdeel. Met betrekking tot dit klachtonderdeel stelt het Centraal Tuchtcollege het volgende voorop.

4.6       Klager heeft zich op 7 januari, 26 januari en 3 februari 2015 met buikklachten bij de praktijk van de huisarts gemeld. Op 7 januari 2015 is klager gezien door een collega uit de praktijk van de huisarts. In het dossier staat over dit consult het volgende genoteerd (letterlijke overname uit het dossier):

“S           gisteren eenmaal cotnact CHP ivm buikpijnaanval , ging weer over. sinds vanmiddag 14uur weer aanval van pijn, conmtinue, zsuerend met daarbovenop pijn die niet uit te houden is, stond voorovergebogen over aanrecht vanmiddag n- v- mcitei en def gb, wel 3 dgn neit gehad, vanmorgen weer wat hard.

zoon belt om 15.45 de annuleerlijn: Erge maagpijn, pijn zit in het midden over gehele buik. Buik was vannacht en vanochtend opgeblazen, maar toen geen pijn. Constante zeurende pijn, met stekende aanvallen, geen koorts, plassen gaat goed goed, ontlasting moeilijk, vanochtend voor het laatst wat ontlasting gehad, daarvoor 3-4 dgn geen ontlasting gehad. Geen bloed, Transpireert niet of ziet niet klam. In de avond wel opgeblazen rood gezicht. Maandag ook al contact CHP. Durven zo de nacht niet in.

O             niet ziek abd soepel wel drukpijnlijk diffuus in onderbuik, rechts iets meer dan links geen loslaatpijn, geen defense, T 36.0 urine:

E             Andere gelokaliseerde buikpijn

Gegeneraliseerde buikpijn/buikkrampen

P             R/30 st diclofenac natr tabl 50mg (3.1T) R/15 st omeprazol caps msr 40mg (1.1C)

                dd niersteen, uitleg en adviezne, retour a 5 dgn met urine , eerder bij koorts, niet te veel drinken!

                overleg”

Op 8 januari 2015 neemt klager telefonisch contact op met de praktijk van de huisarts vanwege vermoede bijwerkingen van de voorgeschreven diclofenac. De huisarts adviseert het gebruik hiervan te staken en bij pijnklachten paracetamol te nemen.

Op 26 januari 2015 meldt klager zich opnieuw met (onder andere) buikklachten in de praktijk. Op die dag wordt klager gezien door de huisarts die bij verweerder in opleiding is. Desgevraagd heeft de huisarts ter terechtzitting in beroep verklaard dat dit consult door hem met de huisarts in opleiding is nabesproken. In het dossier staat over dit consult, voor zover hier relevant, het volgende genoteerd:

“S            Gisteravond weer veel buikpijn gehad, hevige krampen PCM genomen toen werden ze minder. Moet bewegen, pijn zit onder de navel, ontlasting nie toptimaal 1x per twee dagen en harder. durft niet te persen ivm schedelbasis fractuur. Geen mictie klachten

O             abdomen P+ WT soepel drukpijn onderbuik

E             obstipatie?

P             R/400 ml lactulosestroop 500mg/g (1.#ML)”

Op 3 februari 2015 meldt klager zich weer in de praktijk. De huisarts is die dag bij het consult aanwezig maar het consult wordt (opnieuw) gevoerd door de eerdergenoemde huisarts in opleiding. In het dossier staat over dit consult het volgende genoteerd:

“S           Last vanbuikpijn aavallen nu vijf gehad, PCM helpt tegen de pijn. Ontlasting is nog wat aan de moeizame kant. geen bloed of slijm erbij. Geen koorts erbij

E             Gegeneraliseerde buikpijn.

P             Lab; na lab verdere beleid”

Het tijdens dit consult afgesproken laboratoriumonderzoek heeft niet plaatsgevonden.

4.7       De aantekeningen in het dossier naar aanleiding van de consulten op 7 en 26 januari en op 3 februari 2015  roepen bij het Centraal Tuchtcollege een aantal bedenkingen op. Zo is het op 7 januari 2015, in verband met de gedachte aan een niersteen als mogelijke oorzaak voor de buikpijn, geïnitieerde urine-onderzoek (kennelijk) niet uitgevoerd (althans is de uitslag, zo die er was, niet in het dossier opgenomen) en is daarop bij de twee volgende consulten ook niet geacteerd. Op 26 januari 2015 is de verdenking op de aanwezigheid van een niersteen, overigens zonder deugdelijke onderbouwing, geheel op de achtergrond geraakt en wordt blijkens het dossier gedacht aan obstipatie en het beleid daarop aangepast.

Bij de aantekeningen van 3 februari 2015 valt op dat niet uit het dossier blijkt dat er lichamelijk onderzoek is verricht;  als diagnose wordt gegeneraliseerde buikpijn genoteerd. Ter terechtzitting in beroep heeft de huisarts desgevraagd verklaard als differentiaaldiagnose primair aan koliekpijnen op basis van nier- of galstenen te hebben gedacht en daarnaast mogelijk aan obstipatie of  andere niet nader gespecificeerde darmproblematiek. Hiervan is geen aantekening in het dossier gemaakt.

4.8       De huisarts heeft op 3 februari 2015 nagelaten alsnog het eerder geïnitieerde urine-onderzoek (opnieuw) te verrichten, maar heeft gekozen voor bloedonderzoek. Ter terechtzitting in beroep heeft de huisarts desgevraagd verklaard bij koliekpijnen in de buik en diagnostische twijfel tussen een gal- en/of niersteen altijd eerst bloedonderzoek te doen (te weten een bloedbeeld, infectieparameters, nier- en leverfuncties) en geen echografie, en voorts bij een normale uitslag van het bloedonderzoek een afwachtend beleid te hanteren. Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt een dergelijk  diagnostisch beleid als onjuist, nu bij aanwezigheid van (symptomatische) gal- en/of nierstenen sprake kan zijn, en doorgaans ook sprake is, van volledig normale bloeduitslagen, zoals ook blijkt uit de Richtlijn ongecompliceerde symptomatische galstenen (cholecystolithiasis) van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (2007, laatste actualisatie 2016), die bestemd is voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met – mogelijk - galsteenlijden.

Genoemde richtlijn luidt, voor zover in het onderhavige geval van belang:

“Voor het vaststellen van de diagnose (ongecompliceerde) symptomatische cholecystolithiasis is naast anamnese echografie voldoende.

[…]

Echografie is het meest aangewezen onderzoek om cholecystolithiasis aan te tonen […]

Er is geen laboratoriumonderzoek dat bijdraagt om de diagnose (ongecompliceerde) symptomatische cholecystolithiasis te stellen.”

4.9       Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het eerste klachtonderdeel gegrond is. Het beroep van klager slaagt op dit punt. Met zijn handelen heeft de huisarts verwijtbaar de kans gemist om de diagnose ’symptomatisch galsteenlijden’ te stellen en mogelijk klager daarmee de geëigende behandeling (cholecystectomie) daarvoor onthouden. Deze eventuele behandeling van aangetoonde galstenen zou klager hebben kunnen behoeden voor de in oktober 2015 opgetreden ernstige galblaasontsteking (‘empyeem’). Gelet op het feit dat diagnostiek van buikklachten, waaronder zeker ook het differentiaal diagnostische dilemma ‘gal- en/of niersteen’, een frequent voorkomende eerstelijnsproblematiek is en mede rekening houdend met de door de huisarts vervulde rol van opleider van huisartsen acht het Centraal Tuchtcollege het handelen van de huisarts laakbaar. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt daarom dat in het onderhavige geval niet kan worden volstaan met een waarschuwing, maar dat de maatregel van berisping op zijn plaats is.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover het eerste klachtonderdeel daarbij ongegrond is verklaard;

en opnieuw recht doende:

                                                verklaart dit klachtonderdeel alsnog gegrond;

legt de huisarts dienaangaande de maatregel van berisping op;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: T.L. de Vries, voorzitter; E.F. Lagerwerf-Vergunst en

Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en M.K. Dees en W. de Ruijter, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

       Uitgesproken ter openbare zitting van 21 mei 2019.

                        Voorzitter   w.g.                                 Secretaris  w.g.