ECLI:NL:TGZRSGR:2018:192 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-083

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:192
Datum uitspraak: 04-12-2018
Datum publicatie: 04-12-2018
Zaaknummer(s): 2018-083
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ontvankelijkheid. Verzoek om medisch dossier door zoon van overleden patiënt terecht geweigerd door huisarts.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te D,

verweerder.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 9 april 2018

- het verweerschrift met bijlagen.

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 20 september 2018.

1.2       Het College heeft de klacht op 20 november 2018  in raadkamer behandeld.  

2.           De feiten

2.1              Klager is de zoon van E, geboren in 1924 en overleden in 2011 (hierna: patiënt). Patiënt verbleef sinds augustus 2010 in het F te D en stond vanaf die tijd tot zijn overlijden op [..]  november 2011 ingeschreven in de praktijk van verweerder.

2.2       Verweerder had tot 1 oktober 2012 een huisartsenpraktijk in D. De huisartsenpraktijk van verweerder is overgenomen door huisarts G. Alle patiëntendossiers van verweerder zijn aan haar overgedragen.

2.3       Op [..] november 2011 heeft verweerder patiënt thuis bezocht in verband met verslechtering van zijn gezondheidstoestand.

Later die avond heeft klager zelf de ambulance gebeld en is patiënt naar het ziekenhuis vervoerd.

Patiënt is de volgende ochtend in het ziekenhuis overleden.

2.4       Na het overlijden van patiënt is er geen contact meer geweest tussen verweerder en klager (en zijn twee broers).

2.5       Op 24 december 2017 heeft klager per e-mail bij huisarts G het medisch dossier van patiënt opgevraagd. Aan klager werd meegedeeld dat geen medische informatie met betrekking tot patiënt wordt verstrekt.

3.           De klacht

Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven:

1.      dat verweerder niet dan wel onjuist heeft gehandeld inzake de gezondheidstoestand van patiënt;

2.      dat verweerder de  nabestaande en/of Openbaar Ministerie en Inspectie IGZ en Gemeente [….] (registers) en H niet (of verlaat) (of hersteld)  heeft geïnformeerd rondom de werkelijke doodsoorzaak van patiënt op [..] november 2011.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager ten aanzien van het eerste klachtonderdeel en heeft subsidiair de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft verweerder gemotiveerd aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het College oordeelt als volgt.

Ingevolge artikel 65, lid 1 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) wordt een zaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van - onder meer -  een rechtstreeks belanghebbende. In beginsel is de patiënt zelf rechtstreeks belanghebbende en dus klachtgerechtigd ten aanzien van een hem betreffende medische behandeling. Na zijn overlijden zijn de nabestaanden in beginsel klachtgerechtigd ten aanzien van die medische behandeling. Het recht van een nabestaande om een klacht in te dienen ten aanzien van een medische behandeling van een overleden patiënt berust niet op een eigen klachtrecht van de nabestaande, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van de patiënt, met gevolg dat van belang is of degene die klaagt daardoor die veronderstelde wil van de overleden patiënt uitdrukt.

Patiënt is in 2011 overleden. Niet is gebleken dat hij wilsonbekwaam was. Voorts is niet gebleken dat hij in leven op welk moment dan ook een klacht heeft willen indienen jegens verweerder ter zake van zijn behandeling, dan wel heeft ingestemd met het indienen van een klacht of aan klager een volmacht heeft verstrekt om namens hem de tuchtrechtprocedure te voeren, dan wel dat klager zijn eerste contactpersoon was. Verder is niet gebleken dat klager anders dan incidenteel betrokken is geweest bij de medische behandeling van patiënt. Pas zes jaar na zijn overlijden is door klager een tuchtklacht ingediend jegens verweerder. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts niet dat één of beide broers van klager deze klacht ondersteunen en overigens is ook door hen nooit enig verwijt gemaakt jegens verweerder na het overlijden van patiënt.

Op grond van het bovenstaande is het College van oordeel dat klager niet de veronderstelde wil van patiënt uitdrukt; in ieder geval bestaat daaraan een dermate grote twijfel dat dit niet aannemelijk kan worden geacht.

Klager kan dan ook niet worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van de Wet BIG en dient derhalve ten aanzien van dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5.2       Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft verweerder gemotiveerd een beroep gedaan op zijn beroepsgeheim.

Hoofdregel is dat nabestaanden geen recht hebben op informatie over of inzage in het dossier van een overledene, omdat de geheimhoudingsplicht van een arts ook geldt na de dood van een patiënt (artikel 7:457 BW, artikel 88 wet BIG). Uitzondering op deze hoofdregel bestaat in het geval de patiënt bij leven toestemming heeft verstrekt (bijv. een machtiging) om gegevens aan derden te verstrekken, dan wel indien op grond van aanwijzingen de toestemming van een overleden patiënt kan worden verondersteld. Hiervan is het College niet gebleken. De notulen van 11 augustus 2011, die klager bij de stukken heeft gevoegd, bieden hiervoor onvoldoende grond. In het klaagschrift wordt door klager voorts vermeld dat broer I ‘de leiding’ had over zijn ouders in D en ook is niet gebleken dat klager bij leven van patiënt betrokken was bij zijn medische behandeling en begeleiding. Hierbij komt dat klager zelf heeft vermeld dat hij na augustus 2011 gebrouilleerd is geraakt met patiënt vanwege onenigheid over de erfenis van wijlen de echtgenote/moeder. Hieruit kan geen toestemming of veronderstelde wil van de overleden patiënt worden afgeleid.

Het beroepsgeheim kan voorts worden doorbroken in geval van een wettelijke verplichting om gegevens te verstrekken. Dit is hier niet het geval. Tot slot kan het beroepsgeheim worden doorbroken  in het geval dat een conflict van plichten of een zwaarwegend belang doorbreking rechtvaardigt. Klager heeft zijn stellingen waaruit mogelijk een beroep op een conflict van plichten of een zwaarwegend belang zou kunnen worden afgeleid onvoldoende onderbouwd, zodat het College geen, dan wel onvoldoende concrete aanwijzingen daartoe heeft aangetroffen.

Tot slot zij vermeld dat, voor zover het verwijt van klager inhoudt dat verweerder  het Openbaar Ministerie en Inspectie IGZ en Gemeente [….] (registers) en H niet (of verlaat) (of hersteld)  heeft geïnformeerd rondom de doodsoorzaak van patiënt op [..] november 2011, klager daarin niet kan worden ontvangen, nu het al dan niet informeren van  desbetreffende instanties klager niet aangaat en hij derhalve niet als klachtgerechtigde ter zake daarvan kan worden aangemerkt.

Om bovenstaande redenen wordt klager in een deel van de klacht niet ontvangen en wordt een deel van de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van het eerste klachtonderdeel;

wijst de klacht voor wat betreft  het tweede  klachtonderdeel af.

Deze beslissing is gegeven op 4 december 2018 door Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter, R.F. Kropman en B. van Ek, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door G.G.M.L. Huntjens, secretaris.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.