ECLI:NL:TGZREIN:2018:72 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1818

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:72
Datum uitspraak: 03-10-2018
Datum publicatie: 03-10-2018
Zaaknummer(s): 1818
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Huisarts wordt verweten dat hij op een onfatsoenlijke, neerbuigende wijze met klager en zijn echtgenote heeft gecommuniceerd en dat hij klager een onfatsoenlijk opgestelde brief heeft meegegeven.  KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’. Verweerder heeft de geneeskundige verklaring welbewust aan klager verstrekt. Verklaring niet opgesteld op basis van medisch-inhoudelijke argumenten. Niet uitsluitend relevante, feitelijke informatie is opgenomen. Door inhoud en toonzetting van de verklaring is de vertrouwensrelatie tussen klager en verweerder geschonden en de behandelrelatie niet vrij gebleven van belangenconflicten. Onheuse bejegening erkend. Waarschuwing.

 Uitspraak: 3 oktober 2018

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 29 januari 2018 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde [C] te [B]

tegen:

[D]

huisarts

werkzaam te [B]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift;

-          de brief van 29 maart 2018 van verweerder;

-          het proces-verbaal van het op 23 april 2018 gehouden mondelinge vooronderzoek.

Na het mondelinge vooronderzoek heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

De klacht is ter openbare zitting van 7 september 2018 behandeld. Klager was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 18 januari 2018 bezocht klager verweerder, op advies van zijn psycholoog. Klager had verweerder via zijn assistente verzocht om een ontheffing om een autogordel te dragen. Verweerder verstrekte klager in de wachtkamer een brief waarin zijn reactie op het verzoek van klager was neergelegd. In de brief was het volgende vermeld (citaat overgenomen inclusief spel- en taalfouten):

“Vraagt ontheffing om auto gordel te dragen. Verdraagt dit niet en krijgt dan paniekaanval. Heeft al meerdere bekeuringen gekregen.

naar Psycholoog is akkoord

briefje ontheffing niet

zeg maar dat de dokter vind dat hij te ver gaat in niet kunnen aanpassen in iets

advies auto verkopen en fietsen of naar Psycholoog”

Klager heeft het briefje gelezen en is vervolgens naar de assistente gegaan. Daarna heeft hij met verweerder over de inhoud van het briefje gesproken.

De echtgenote van klager (zijn gemachtigde in deze procedure) heeft na thuiskomst van klager contact opgenomen met de praktijk van verweerder om haar beklag te doen over het handelen door verweerder. Verweerder heeft vervolgens op 19 januari 2018 telefonisch contact opgenomen met de echtgenote van klager. Hij heeft hierbij zijn excuses aangeboden.

Klager en zijn echtgenote zijn ontevreden over het optreden van verweerder en hebben zich laten uitschrijven bij de praktijk van verweerder.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij op een onfatsoenlijke, neerbuigende wijze met hem en zijn echtgenote heeft gecommuniceerd en dat hij klager een onfatsoenlijk opgestelde brief heeft meegegeven.

Ter onderbouwing van zijn klacht voert klager het volgende aan.

Verweerder heeft klager, in de wachtkamer, voornoemde brief in de handen gedrukt met de mededeling “hier alsjeblieft, die kant op (richting uitgang) en niet meer terugkomen”. Klager voelde zich hierdoor voor schut gezet voor het oog van de andere patiënten in de wachtkamer.

Nadat klager de brief had gelezen, heeft hij aan de assistente van verweerder om uitleg gevraagd. Verweerder is vervolgens naar klager, die zich inmiddels in de assistentenruimte bevond, gekomen. Verweerder was geïrriteerd. Hij vond dat klager zich niet moest aanstellen, weer moest gaan werken en heeft gezegd dat “hij (klager – college) niet boven de wet staat”.

Na thuiskomst heeft de echtgenote van klager met de assistente van verweerder gebeld. Verweerder heeft de volgende dag de echtgenote teruggebeld. Hij heeft daarbij gezegd dat hij niet zo had moeten reageren en dat hij niet goed “in zijn vel zat”. Hij bleef echter bij zijn oordeel dat klager zich niet moest aanstellen. Verweerder sprak daarbij op een onaangename toon en was neerbuigend. De echtgenote gaf aan deze wijze van communiceren niet prettig te vinden. Vervolgens heeft verweerder gemeld “ik ga hier niet mee verder ik ga patiënten helpen, ik heb wel wat beters te doen” en heeft hij het gesprek beëindigd.

Klager en zijn echtgenote voelen zich niet meer veilig bij verweerder en hebben zich daarom uit laten schrijven als patiënten bij de praktijk van verweerder.

4. Het standpunt van verweerder

Tot 2018 had verweerder een prima contact met klager en zijn echtgenote. Aanvankelijk werd hij door klager geprezen omdat hij een “duidelijke huisarts was die zei waar het op stond”. Naar aanleiding van het verzoek van klager wilde verweerder klager duidelijk maken dat er een grens bestaat in het gebruik maken van een huisarts om ziektewinst te behalen. Hij heeft dit op een humorvolle wijze willen doen.

Verweerder beseft dat wanneer die wijze van communiceren niet door klager wordt gewaardeerd, verweerder daarbij een grens van fatsoen kan overschrijden. Hij heeft daarom aan het einde van de dag telefonisch zijn excuses aan de echtgenote van klager aangeboden. De excuses werden niet door de echtgenote aanvaard. Nadat het gesprek 20 tot 25 minuten had geduurd, heeft verweerder aangegeven verder te gaan met de patiëntenzorg. Hij heeft vervolgens het gesprek beëindigd.

Verweerder betreurt dat de arts-patiëntrelatie blijvend is verstoord door dit voorval.

Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft verweerder verklaard:

  “Ja, die brief is natuurlijk het ultieme bewijs dat ik kort door de bocht ben geweest.

(…)

“Ik heb het briefje voor klager gemaakt, met ook de bedoeling klager duidelijk te maken dat ik het er niet mee eens ben. Ik heb dit briefje op het spreekuur aan hem overhandigd en was daarbij inderdaad kortaf. Klager is vertrokken en heeft toen op de gang het briefje gelezen. Hij is toen direct bij mij teruggekomen. Ik heb hem toen nog even gesproken waarbij ik hem, eerlijk gezegd, ook niet veel ruimte heb gegeven voor zijn bezwaar. Ik heb hem verteld dat dit het is en het niet anders zal worden.”

5. De overwegingen van het college

Het gaat in deze zaak om het beroepsmatig handelen van verweerder als huisarts. In die hoedanigheid heeft verweerder aan klager de brief van 18 januari 2018 (voor de inhoud daarvan verwijst het college naar punt 2 van deze beslissing hiervóór) verstrekt en nadien met de echtgenote van klager gesproken.

Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat handelen stelt het college het volgende voorop. Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

De klacht valt uiteen in twee onderdelen, te weten de bejegening van klager (en zijn echtgenote) en de inhoud van de door verweerder aan klager verstrekte brief.

Bejegening

Verweerder heeft erkend dat hij de grens van fatsoen heeft overschreven door de wijze waarop hij klager heeft bejegend en met hem (en diens echtgenote) heeft gecommuniceerd. In zoverre is de klacht gegrond. Het feit dat hij hiervoor aan de echtgenote zijn excuses heeft aangeboden (ongeacht of deze zal al dan niet werden aanvaard), kan niet leiden tot een ander oordeel.

Geneeskundige verklaring

De brief die verweerder aan klager heeft verstrekt is een zogenaamde geneeskundige verklaring. In de (ten tijde van het gewraakte handelen geldende) KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ van september 2016 wordt afgeraden dat behandelend artsen geneeskundige verklaringen afgeven ten behoeve van hun eigen patiënten. De reden dat het afgeven van een schriftelijke verklaring wordt afgeraden is, dat het bij zo’n verklaring vaak om een belang van de patiënt gaat dat buiten de deskundigheid en verantwoordelijkheid van de arts ligt en een ander doel dient dan de behandeling.

Verweerder heeft desondanks welbewust (in het mondeling vooronderzoek verklaarde hij hierover: “Er is een richtlijn waarin is bepaald dat een huisarts die briefjes niet moet schrijven. Ik doe dat wel, want ik ben er graag voor mijn patiënten en schrijf graag een briefje als dat nodig is”) besloten aan klager een geneeskundige verklaring te verstrekken. Het college is van oordeel dat hij voor wat betreft de inhoud van de geneeskundige verklaring daarbij niet de voor hem geldende professionele normen zoals vastgelegd in voornoemde KNMG-richtlijn in acht heeft genomen. Het college overweegt daartoe als volgt.

Allereerst is niet gebleken dat de verklaring is opgesteld op basis van medisch-inhoudelijke argumenten. Verder mag in de verklaring uitsluitend relevante, feitelijke informatie worden opgenomen. Daarvan is geen sprake. Ten slotte is door de inhoud en de toonzetting van de verklaring de vertrouwensrelatie tussen klager en verweerder geschonden. Daarmee is ook de behandelrelatie tussen verweerder en klager niet vrij gebleven van belangenconflicten, terwijl dat juist de norm voor de behandelrelatie tussen (huis)arts en patiënt dient te zijn.

Ook in dit opzicht is de klacht derhalve gegrond.

De maatregel

Nu de klacht gegrond is zal het college, gelet op de ernst van de schending van de voor verweerder geldende tuchtrechtelijke normen, de maatregel van waarschuwing opleggen.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van waarschuwing.

Aldus beslist door M.J.H.A. Venner-Lijten als voorzitter, P.P.M. van Reijsen als lid-jurist,

M.F.J.M. Broekman, A. de Jong en P.A. Hustinx als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2018 in aanwezigheid van de secretaris.